Volledige kroniek van de Nederlandse Soefi historie: Periode van 1915 tot 2016

Nederland

Nederland

Ga snel naar:

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V X Y Z

Andere namen van Nederlandse mureeds uit de beginjaren, waarvan biografische gegevens en/of afbeeldingen vooralsnog ontbreken. Bron: ‘List of Mureeds from Murshid’s time.’ (Nekbakht Foudation).

 

SK = nummer Smit Kerbert Collectie
Biography = ‘The Biography of Murshid Inayat Khan’ 1979

  • Appelboom Sikander SK 101
  • Barkmeyer Miss B.J. Bashiran  SK 7
  • Breeden (van) Miss Annie
  • Broekers Mr. S.H. Shahabudin SK 10
  • Cramerus Mrs Daniela
  • Cramlin Mevr.
  • Emmer Mr. Jaap
  • Hardenbroek (van) van Ammerstol Baron. G.C.D. SK 33
  • Heijning Mr.R.F.  SK 74
  • Hendrikse Mr. E.W.  SK 34
  • Houten (van) van der Weide Mrs. M.E. Mushtari  SK 13
  • Kerdijk Mejuffrouw A. Biography pagina 157
  • Lokhorst (van) Mrs Biaggi Catherine
  • Meerwijk (van) Nellie. Biography pagina 159
  • Mortalmans Mevr.
  • Nolst Mrs. Geboren: Trenite, Shafi  SK 45
  • Regt (de) – Gerriat Miss J.P.  SK 11
  • Roland Holst Adriaan Schrijver, geen mureed, SK 103
  • Scheer (van der) Miss Adriana Feizi
  • Smit Mevrouw Corrie  Biography pagina 157
  • Waal (de) Mrs., Geboren Bland van der Berg,  SK 30
  • Wassenaar (van) Baroness Shefayat
  • Wers Mr. J.H.
  • Wissink Mr. J.H.  SK 38
  • Wit Miss Berta Duyvere de

Paul Arntzenius

Den Haag 20 mei 1883 – Den Haag, 4 januari 1965

(Karen Jironet noemt Arntzenius als soefi in haar boek “The Image of Spiritual Liberty in the Western Sufi Movement Following Hazrat Inayat Khan” (pagina 225)) Hij was verbonden aan een kunstenaarsgroep in Den Haag die gehuisvest was in de Pulchri Studio aan het Lange Voorhout. In datzelfde pand hield het Soefi Centrum van Sirkar van Stolk van 1929 tot 1933 haar bijeenkomsten en diensten. In later jaren verbond Paul zich aan het centrum van Sirdar en Saïda van Tuyll. Hij werd een vaste cherag bij de wekelijkse zondagse diensten. Van zijn hand zijn vele portretten van Murshid Inayat Khan. Deze zijn thans nog aanwezig in het pand van de Anna Paulownastraat. Een portret is in bruikleen gegeven aan Fazal Manzil in Suresnes. Ook portretteerde hij Sirdar en Saïda. Dit portret hangt thans in de hal van de kerkzaal van de AP.

Paul Arntzenius, een neef van Floris Arntzenius, werd geboren op 20 mei 1883 te Den Haag en overleed op 4 januari 1965 te Den Haag. Volgde zijn opleiding van 1901-1903 aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag o.l.v. W.B.Tholen, zijn opvoeder na het overlijden van zijn moeder, waaraan zijn werk verwant is. Kreeg les van Herbert van der Poll, Willem Bastiaan Tholen en Willem Witsen. Was werkzaam in Belgie, Frankrijk, Zeeland (Veere), Amsterdam en Den Haag. Hij won in 1949 samen met Theo Bitter de Jacob Marisprijs.

Hij was lid van de kunstenaarssociëteiten “Pulchri Studio” in Den Haag en “Arti et Amicitiae” te Amsterdam. Paul Arntzenius nam deel aan diverse solo- en groepstentoonstellingen  te Den Haag en Amsterdam. Zijn werk is opgenomen in de collecties van het Haags Gemeentemuseum, het Stedelijk Museum te Gouda, het Singer Museum te Laren en de Rijkscollectie. Hij was tevens een verwoed kunstverzamelaar, die zijn collectie heeft geschonken aan het Stedelijk Museum te Gouda. In 1963 verscheen zijn boek “overpeinzingen van een schilder” (uitgave L.J.C. Boucher).

Bron: http://www.nieuwehaagseschoolkunst.nl/artists/arntzenius/Paul_Arntzeniusdescr.htm

 

Meer biografische informatie is te vinden op: https://studio2000.nl/paul-arntzenius/#.W_1SBGhKiUk

Baak,  – Lugt Bakhtavar, Tina

Geboortejaar: 1898. Datum van overlijden: 1 december 1992

Mureed uit Enschede. Eerste vrouw van Fatayab Lugt. Op 24 jarige leeftijd leerde ze Murshid kennen. Ze was de eerste centrumleider van Enschede. Ze hield op de zomerschool van 1926 op 23 juli een lezing met als titel: “Faith”. Na haar scheiding van Fatayab Lugt verhuisde ze naar Den Haag. In de jaren ’60 hertrouwde Fatayab Lugt met Karima Zoeteman.

Bakker, Dahan

Nationaal vertegenwoordiger van de Soefi Beweging van 1980 – 1983. Centrumleider van het centrum Katwijk in 1978. Volgde later Mushid Fazal naar diens Soefi Way. Hij is in deze beweging tot op de dag van vandaag actief en woont tegenwoordig in Tourly, Frankrijk.

Barkmeyer Mej. B.J. (Bashiran)

Bijdragenummer 7 van de Smit Kerbert Collectie. Verder nog geen biografische gegevens.

Beek, van, Azim (Azeem) Wil, Shaikh

Amsterdam 3 augustus 1903 – Kaapstad 1 april 1992

Nederlands journalist, schrijver en fotograaf.  Azim was oorspronkelijk atheïst, maar vond in het Soefisme nieuwe inspiratie. Azeem woonde in Rijswijk. Hij besloot in de tweede helft van de  jaren ’30 naar het toenmalige Nederlands Indië te gaan. Tijdens WOII verbleef hij  drie en een half jaar in een Japans concentratiekamp. Na de oorlog bleef Van Beek in Nederlands Indië, maar hij was gedwongen terug te keren naar Nederland na de onafhankelijkheidsverklaring van de Republiek Indonesië. In Nederland was hij van 1946 tot 1948 redacteur van ‘Mededelingen van de Soefi Beweging Nederland’ de voorloper van de ‘Soefi Gedachte’.  Hij emigreerde in 1950 naar Zuid Afrika waar hij tot zijn overlijden woonde. Hij publiceerde in 1983 een biografie van Hazrat Inayat Khan: ‘Hazrat Inayat Khan, Master of Life, Modern Mystic’. Ook publiceerde hij: ‘Voor de linies’ (1946),  ‘You in Today’s World’, ‘The man with the Broken Leg’, ‘Young love and Life’, ‘The Divine Messenger and the Spirit of Guidance (1967), ‘Het Gebed als Bron van Kracht – 3 Soefi-gebeden’, ‘Oosterse verhalen en hun geheime betekenis’ en ‘The Dynamic Power of Sufism’.

Beek, Johan (Fatayab) en Marion van Beek – Moos,

Musici op de zomerscholen in de jaren ’60. Nederlands-Weens kunstenaarsechtpaar.

Johan van Beek studeerde piano in Amsterdam en Wenen, maar ook klavecimbel en oude muziek. Hij gaf concerten als solist en kamermusicus in verschillende Europese landen. Bovendien was hij meer dan 25 jaar professor aan de Trossingen University of Music, tot aan zijn pensionering in 2000.

Het huwelijk tussen Fatayab en Marion eindigde 1984 , waarna Marion in Bazel is gaan wonen. 2e foto onder: Fatayab in 1987.

     

Belder Mevr. K.P. (Karema, Pine)

Geboren: 1868. Overleden: 12 april 1961

[Internet info: Pine Belder was actrice. Geboren: Belder, Philippine Johanna. Gehuwd met Frits Bouwmeester op 27-4-1916 te Amsterdam. Gescheiden van Frits Bouwmeester op 15-5-1922 in Amsterdam. Ouders Hendrik Barend Belder en Catharina Christina Elisabeth Adrian. Pine Belder startte in 1891 bij de theatergroep van M. Kreukniet en H. Poolman, ging in 1893 voor een jaar naar de toneelschool, en was in totaal veertig jaar aan het toneel. Eerst onder de naam Mary de Klerk, dan wegens huwelijk als Mevr. Rafaël-Belder. Vanaf 1902 noemde zij zich als actrice steeds Pine Belder, ondanks haar in 1916 gesloten huwelijk met Frits Bouwmeester. Na 1932 was zij nog te zien in gastrollen en vertaalde zij enkele toneelstukken uit het Engels.]

Ze was door Hazrat Inayat Khan persoonlijk ingewijd en door hem naar Salima van Braam verwezen voor verdere begeleiding.

Tijdens de zomerscholen in Suresnes regisseerde ze vanaf 1926 op verzoek van Murshid de uitvoeringen van toneelstukken. Ook trad ze in Nederland op met Maheboob Khan waarbij ze de toneelstukken van Murshid voordroeg.

Bentinck, Jabbar C.A. (Constant) Baron

Teteringen 11 december 1906 – Leiden, november 1995

Jabbar kwam in 1932 met het soefisme in aanraking via de Rotterdamse mureed mevrouw M. Muntz – Wilson. Op 3 maart van dat jaar werd hij door Ali Khan ingewijd. In 1936 verhuisde hij van zijn ouderlijk huis in Den Haag (Prins Mauritslaan 8) naar Leiden voor zijn rechtenstudie.  Tijdens de vooroorlogse jaren bezocht hij de Zomerscholen in Suresnes. In de oorlog bezocht hij regelmatig (op de fiets) Maheboob en Ali Khan in hun tijdelijke verblijf te Hilversum en Austerlitz. Hij was centrumleider van Leiden en hoofd van de Leidse Soefistichting die tot doel had het verspreiden van de boeken van Hazrat Inayat Khan in een Nederlandse vertaling. Hij was in de jaren ‘50 en ’60 voorzitter van het Zomerschoolcomité. Getrouwd met Ciska Bentinck.

Jabbar Bentinck heeft vele boeken van Inayat Khan vertaald en heeft jarenlang Universele Erediensten in Leiden georganiseerd. in de jaren ’70 heeft hij zich vanwege de lijn van Murshid Fazal  afgescheiden van de Soefi Beweging Nederland. Ondanks de afscheiding hebben cherags van de Soefi Beweging altijd in Leiden de toespraken verzorgd, waaronder Murshida Shahzadi.

Jabbar was de zoon van Rudolf Floris Carel Baron Bentinck (1877-1943) en Ella Henriëtte van Eeghen (1881-1969). R.F.C. Bentinck was kamerheer in dienst van Koningin-Moeder Emma.

Bentinck,  Francisca Wilhelmina (Cisca) Bentinck-Toonen

18 februari 1919 – 24 maart 2006

Echtgenote van Jabbar Bentinck. In de Tweede Wereldoorlog was ze werkzaam bij de ­secretarie van de gemeente Giessen in Drente. en was daar ook als koe­rier­ actief in de ondergrondse. Ze heeft ook nog op een makelaars­kan­toor gewerkt en was cheffin bij het CBR.
Ze werd ook de per­soon­lijk assistent van haar man, zijn secretaresse. Zij zorgde er voor dat alles wat hij als meester in de rechten en als pu­blicist in diver­se kranten schreef uitgetikt en verzonden werd. Ze ontmoette haar man op een zondagmiddag matinee in het Kurhaus in Scheveningen. Het paar huwde in 1951. Ze waren 45 jaar samen.


(Bron: http://cocon.clubs.nl/nieuws/detail/570427_cisca-bentinck-toonen-18-2-1919-24-3-2006 )

Blaauw Robertson, Kafia Wilhelmina Diderika Shaikha en later Murshida

Rotterdam, 30 januari 1893 – Doorn, 4 juni 1982

Centrumleidster in Rotterdam en mureed vanaf het eerste uur. (Haar moeder Rabia Robertson was ook een prominent soefi die de zomerscholen van de jaren ’20 in Suresnes bezocht. Zij was tevens de eerste centrumleidster van Rotterdam.) Kafia werd in 1958 als leidster van het Rotterdamse centrum vervangen door Karimbakhsh Witteveen na een conflict met Pir-o-Murshid Ali Khan. Ze schreef het werk: De symbolische betekenis van de oude klassieke sprookjes.

In 1980 stichtte ze de Tariqa Inayat. Een onafhankelijke kring van mureeds die zich verzetten tegen de lijn van Ali Khan en ook Fazal. Ze werd in deze rol opgevolgd door Ramana Klaassen en later Ameen Carp, die de tariqa omdoopte tot studiegroep.

Kafia had drie zonen Rob(ert) (6 februari 1917 – 20 juli 1943, gefusilleerd op 26-jarige leeftijd in Leusden), Mik (overleden tijdens de politionele acties in toenmalig Nederlands Indië) en Quin.

Kafia ligt begraven op de Algemene Begraafplaats ‘Rusthof’ in Amersfoort.

 

   

Rob Blaauw

Blaauw, Quin of Quinten, Joris

Derde en jongste zoon van Kafia Blaauw. Zijn soefinaam was Nadir. Quin was jurist en hield zich eind jaren vijftig bezig met de totstandkoming van de statuten van de Nekbakht Stichting. Hierover onderhield hij  op gezette tijden correspondentie met Nekbakht Furnée in Suresnes. Hij woonde in die tijd in Rotterdam.

Boudier-Bakker, Ina

Amsterdam 15 april 1875 – Utrecht 26 december 1966

Nederlands schrijfster. Vertaalde ‘In een Oosterse Rozentuin’ en andere soefi-uitgaven uit het Engels. Zij was mureed van het centrum Utrecht.

Bouman, Hayat

1907 – New Delhi 21 september 1987

Hayat Bouman werd aan het begin van de jaren ’30 tot het Soefisme aangetrokken. Ze woonde in die tijd in Rotterdam. Op 6 april 1932 werd ze ingewijd. [*]In 1936 werkte ze drie maanden in Suresnes in de administratie van Fazal Manzil. Daar maakte ze ook een aantal Zomerscholen mee onder leiding van Shaikh-ul-Mashaik Maheboob Khan. Een aantal jaren later besloot ze in Londen te gaan wonen, waar ze de Tweede Wereldoorlog meemaakte. In 1946 vertrok ze voorgoed naar India, eerst in een dorpje vlakbij Calcutta waar ze liefdadigheidswerk deed. Ze besloot zich voortaan als Indiase te kleden en het leven van een Indiase te leven. Later heeft ze ook nog gewerkt bij de YMCA en bij de Ramakrishna Mission.  Vanaf 1962 ging ze in New Delhi wonen vlak bij het graf, de Dargah,  van Murshid waar ze zich inzette voor de armen, onderwijs en de positie van vrouwen. Heeft daarnaast intensief voor het graf van Inayat Khan gezorgd. In de Soefi Gedachte schreef ze regelmatig over haar werk in India. Een uitgebreid In Memoriam is te lezen in de Soefi Gedachte van december 1987 pagina 16.

Braam, van, Salima Adeh Murshida

5 maart 1883  –  28 juli 1965

Bezocht een lezing van Hazrat Inayat Khan in Arnhem in 1921. Werd door hem ingewijd in 1922. Ze was aanwezig bij de zomerschool in Katwijk aan Zee van datzelfde jaar, toen Hazrat Inayat Khan een plek in de duinen zegende en de naam ‘Murad Hassil’ gaf. Ze werd tijdens de zomerschool van 1926 op 13 september  samen met 25 andere mureeds opgenomen in de Confraternity of the Message’. In de jaren ’30 werd ze door Shaikh-ul-Mashaik Maheboob eerst Khalifa gemaakt en later Murshida. Ze was de eerste centrumleidster in Amsterdam. Vanaf 1958  stichtte ze een eigen 2e centrum na een conflict met Pir-o-Murshid Ali Khan. In 1964 verzoende ze zich weer met de Soefi Beweging, die toen onder leiding stond van Musharaff Khan. 

Burgers – Witteveen, Mieke (Maria Mathilda)

Rotterdam 19 september 1924 – Vught 3 juni 1991

Schilderes, met name aquarellist. Ze volgende opleidingen aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Rotterdam en Amsterdam. In de jaren ’50, ’60 en ’70 woonde ze met haar man, Roelf Burgers, in Vught. Samen hadden ze een dochter Irene. In 1967 adopteerden ze nog een weesjongetje van anderhalf jaar oud uit Griekenland*. Ze was centrumleidster van Den Bosch aan het einde van de jaren ‘80. Ze was een zuster van Karimbakhsh Witteveen.

Buwalda, Jemaluddin, Max

Groningen, 30 juni 1928 – Wassenaar 4 februari 1999.

 

Jemaluddin (Max) Buwalda, echtgenoot van Roshan Buwalda (huwelijk op 5 september 1953). Studeerde rechten in Groningen. Hij leerde het Soefisme kennen in de jaren ’60 toen hij consul-generaal was in Kaapstad. Daarna had hij nog posten in Manilla op de Fillipijnen (jaren ’70) en in Uruguay (jaren ’80). Hij werd ingewijd door Murshid Musharaff Khan. Binnen de Soefi Beweging was hij onder andere General Secretary, juridisch adviseur, vertaler en centrumleider van het centrum Banstaat in Den Haag. Hij was oud-ambassadeur en Officier in de Orde van Oranje Nassau.

Buwalda, Roshan (meisjesnaam: Elsje de Muinck Keizer)

Geboren: Enschede 15 oktober 1931

Echtgenote van Jemaluddin Buwalda sinds 3 september 1953. In de jaren ’60 werd ze ingewijd door Wazir van Essen toen ze met haar man in Zuid Afrika verbleef. Ze stond aan de wieg van de introductie van het Elementenritueel in Nederland in 1989. Was van 1988 tot 1995 hoofd huishouding van de jaarlijkse zomerschool in Katwijk aan Zee.

Busé – Hol, Tijda, Khusnasib

1909/1910 – 5 juni 1973

Schreef het In Memoriam voor Zuleikha van Ingen in het decembernummer van de Soefi Gedachte van 1969. Ze correspondeerde in de jaren ’50 met Murshid Ali Khan en woonde toen in Utrecht.

Bylandt, van, Karamavaz, Willem Frederik Lodewijk, Graaf

(‘s-Gravenhage 31-12-1896 – Châteauneuf-de-Grasse (Frankrijk) 20-4-1990).

 

Nederlands ambassadeur van Italië en Tunesië. Gaf lezingen op de Zomerschool. Mede uitgever van The Sufi Messenger. Was in de jaren ‘60 nationaal vertegenwoordiger van Italië.

 

Bylandt, Willem Frederik Lodewijk graaf van, diplomaat  Zoon van Willem Pieter graaf van Bylandt, diplomaat en referendaris bij het Kabinet der Koningin, en Elisabeth Wilhelmina gravin van Rechteren Limpurg. Gehuwd op 9-12-1936 met Emilia Maria Nilla Corradi (1893-1975). Na haar overlijden gehuwd op 26-6-1976 met Cornelia van der Willigen (1906-?). Beide huwelijken bleven kinderloos.

Van Bylandt ging na het Gymnasium Haganum in Den Haag in 1915 aan de Rijksuniversiteit Leiden rechten studeren. Overeenkomstig de familietraditie meldde hij zich na het slagen voor het doctoraalexamen op 13 juni 1921 voor de diplomatieke dienst. In februari 1923 legde hij het attaché-examen af, en hij werkte vervolgens gedurende een jaar op het gezantschap in Londen. Van 1924 tot 1926 rondde hij bij het Kabinet van de Minister op het Haagse departement zijn eerste diplomatieke scholing af.

Na het behalen van het secretarisdiploma vertrok Van Bylandt in 1926 als gezantschapssecretaris voor drie jaar naar Peking. Vanaf juli 1929 tot december 1932 werkte hij onder de latere minister E.N. van Kleffens als souschef van de afdeling Diplomatieke Zaken in Den Haag. Tijdens de daaropvolgende stationering in Parijs ontwikkelde hij zich verder als een – ook in de ogen van de kritische Ernst Heldring – veelbelovend diplomaat. Als zaakgelastigde in Egypte kreeg hij in juni 1937 zijn eerste zelfstandige post. Zijn benoeming in april 1940 tot gezant in het voor Nederlands-Indië belangrijke China was een bevestiging van zijn positie als getalenteerd jong diplomaat.

De Duitse inval in Nederland op 10 mei 1940 verhinderde echter dat Van Bylandt zijn bestemming volgde. Van Kleffens ontbood hem naar Londen en belastte hem als waarnemend secretaris-generaal met de leiding van het ministerie van Buitenlandse Zaken in ballingschap. In overleg met Van Kleffens formeerde Van Bylandt na enige herschikkingen in de zomer van 1940 uit het geringe beschikbare personeel een kleine, competente staf. Tot de Japanse bezetting van Nederlands-Indië in maart 1942 stond het Verre Oosten centraal in het buitenlandse beleid, daarna gold dat de vormgeving van de naoorlogse wereldorde en de plaats van Nederland daarin. Van Bylandt interesseerde zich in het bijzonder voor de regeling van de verhouding met China en leidde de moeizame onderhandelingen over de afschaffing van de Nederlandse extraterritoriale rechten. Hoewel de mogelijkheden door personeelsgebrek beperkt waren, probeerde de waarnemend secretaris-generaal de organisatie van het ministerie en de posten in het buitenland op modernere leest te schoeien. Per saldo was Van Bylandts taak te zwaar: tegen het einde van de oorlog was hij overspannen.

Na enkele maanden rust vertrok Van Bylandt in november 1945 naar Batavia als adviseur van luitenant-gouverneur-generaal H.J. van Mook. Zijn taak beperkte zich tot het onderhouden van contacten met de Britse autoriteiten die formeel nog voor de gang van zaken in Indonesië verantwoordelijk waren. Met hun vertrek na het bereiken van het akkoord van Linggadjati in november 1946 kwam ook een einde aan Van Bylandts werkzaamheden.

Op zijn volgende post als gezant in Rome, van 1947 tot 1952, speelde Van Bylandt een bescheiden rol in de verdere normalisering van de betrekkingen met Italië. Ondanks de sterke positie van de communisten achtte hij de binnenlandse situatie stabiel. Voor Van Bylandt was daarbij van doorslaggevende betekenis dat Rome een actief aandeel wilde nemen in de Europese samenwerking en integratie. Hij wees Den Haag er met nadruk op dat, in tegenstelling tot de Nederlandse opvatting, voor de Italiaanse regering politieke integratie een vanzelfsprekende consequentie zou zijn van integratie in verschillende centrale economische sectoren en in het betalingsverkeer. Van Bylandts missie eindigde echter voordat de Italiaanse regering in 1952 politieke integratie op de Europese agenda plaatste.

In juli 1952 aanvaardde Van Bylandt de post van Hoge Commissaris in Djakarta: ongetwijfeld de zwaarste uit zijn loopbaan. Hoewel hij er door zijn stijl van optreden in slaagde een betere werkverhouding met de Indonesische autoriteiten tot stand te brengen, leidde dit niet tot een verbetering van de betrekkingen met de voormalige kolonie. Van Bylandt stond in feite tussen twee vuren: enerzijds het streven van de Indonesische regering om zich te ontdoen van de knellende banden van de Ronde-Tafel Conferentie-akkoorden van december 1949 en een normale internationale verhouding met Nederland tot stand te brengen als teken van volledige en daadwerkelijke onafhankelijkheid; anderzijds de intransigente houding van de Nederlandse regering inzake de door Indonesië geëiste overdracht van de soevereiniteit van Nieuw-Guinea en haar persisteren bij een internationale arbitrageregeling bij wijziging van de Ronde-Tafel Conferentie-akkoorden.

Hoewel Van Bylandt nauwgezet zijn instructies uitvoerde, maakte hij ruimschoots gebruik van de mogelijkheid minister van Buitenlandse Zaken J.M.A.H. Luns (1952-1972) en de regering te adviseren de onbuigzame politiek tegenover Indonesië op te geven. Voortzetting daarvan diende volgens Van Bylandt geen enkel Nederlands belang, omdat – zo waarschuwde hij – het aan machtsmiddelen ontbrak dit beleid zonder hulp van andere landen ten uitvoer te brengen. Den Haag was politiek niet in staat het roer om te gooien, waardoor de betrekkingen met Djakarta verder verslechterden. Nadat in februari 1956 onderhandelingen tussen Nederland en Indonesië over beëindiging van de Ronde-Tafel Conferentie-akkoorden opnieuw waren mislukt, zegde Djakarta deze eenzijdig op. Van Bylandts positie als Hoge Commissaris was daarmee onmogelijk geworden; terugroeping was het enige wat restte. Op 13 maart verliet hij Indonesië.

In 1958 aanvaardde Van Bylandt de benoeming tot ambassadeur in Rome, terwijl hij tevens geaccrediteerd was in Tunis tot de benoeming van de eerste Nederlandse ambassadeur in Tunesië in maart 1960. Rome was een belangrijke post vanwege de positie van Italië binnen de drie Europese Gemeenschappen. Tegenover de Frans-Duitse toenadering probeerde Italië met de Benelux-landen het supranationale en communautaire idee overeind te houden en het tempo in het economische integratieproces te houden. Van Bylandts rol als ambassadeur was beperkt: hij was goed geïnformeerd over de opvatting van de Italiaanse regering en toonde zich een bekwaam vertolker van het Nederlandse standpunt, vooral ten tijde van de zogeheten Fouchet-onderhandelingen over politieke samenwerking.

Na zijn pensionering trok Van Bylandt zich met zijn echtgenote terug in Impruneta bij Florence. Na haar overlijden in december 1975 verhuisde hij naar Châteauneuf-de-Grasse in Zuid-Frankrijk.

Van Bylandt paarde de eenvoud van de edelman aan natuurlijk gezag, scherp analytisch vermogen en warme menselijke belangstelling. Deze combinatie van eigenschappen gaf hem een persoonlijkheid met een vanzelfsprekend overwicht. Het meest kwam dit tot zijn recht in bijzondere omstandigheden. Tijdens de oorlogsjaren in Londen was hij naast de afstandelijke minister Van Kleffens het middelpunt van het kleine ministerie van Buitenlandse Zaken. Het personeel op de posten in het buitenland koos hem in de eerste plaats voor het aankaarten en oplossen van problemen. In Djakarta was hij de eerste Hoge Commissaris die daadwerkelijk belangstelling toonde voor het wel en wee van de grote Nederlandse kolonie te midden van de toenemende anti-Nederlandse opstelling van de Indonesische regering en bevolking. De loyaliteit tegenover zijn superieuren verhinderde Van Bylandt niet met grote nadruk een ander beleid te bepleiten of te wijzen op de averechtse effecten van het gevoerde beleid.

 

Collectie-W.F.L. van Bylandt, 1940-1945 op het ministerie van Buitenlandse Zaken te ’s-Gravenhage:

Verhoor van W.F.L. van Bylandt, in Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek [der] Enquêtecommissie Regeringsbeleid, 1940-1945 VIc (‘s-Gravenhage 1952) 949-955; A.E. Kersten, Buitenlandse Zaken in ballingschap. Groei en verandering van een ministerie, 1940-1945 (Alphen aan den Rijn 1981); E.N. van Kleffens, Belevenissen (2 dln.; Alphen aan den Rijn 1980, 1983); H.F.L.K. van Vredenburch, Den Haag antwoordt niet. Herinneringen (Leiden 1985); J.J.P. de Jong, Diplomatie of strijd. Het Nederlandse beleid tegenover de Indonesische revolutie, 1945-1947(Meppel [etc.] 1988); Hans Meijer, Den Haag – Djakarta. De Nederlands-Indonesische betrekkingen, 1950-1962(Utrecht 1994).

Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 285.

Bron: A.E. Kersten

Calkoen, H.F. Heleen,  – van Thienen

 

Mureed en waarnemend secretaris van het centrum Haarlem vanaf de jaren vijftig. Ze woonde in Velsen.  In 1969 sluit ze zich aan bij het Soefi – Contact.

Foto rechts genomen op de voorjaarsconferentie 1959 onder leiding van Vilayat. V.l.n.r. Munir Schönau, Kafia Blaauw, Heleen Calkoen. Staande persoon onbekend.

Carp, Ameen, Wite, Murshid

9 april 1927 – 6 februari 2021

In december  1945 ontmoet de dan 18-jarige Wite (Ameen) Carp Isabella van Stolk, de dochter van Sirkar van Stolk. Ze trouwen in 1950. Door deze ontmoeting komt Ameen Carp voor het eerst in contact met de Soefi Beweging. In 1949 wordt hij gewijd als mureed van de Soefi Beweging door zijn schoonvader Sirkar van Stolk. Vanaf dit jaar volgt hij klassen in Den Haag.

Wazir van Essen en zijn vrouw Zohra van Essen – van Houten emigreren in 1950 naar Zuid Afrika. Wazir gaat daar werken als directeur van een visbedrijf. Ook start hij daar, samen met Sirkar van Stolk (hij emigreert in 1951), met Soefi-activiteiten.  Ook Ameen Carp woont van 1950 – 1955 in Kaapstad en ondersteunt Van Essen en Van Stolk bij het opzetten van een centrum in die plaats. In oktober 1955 wordt Carp door zijn familie teruggeroepen naar Nederland om de wijnhandel van zijn vader, die ziek is en later zal overlijden, over te nemen. Hij gaat in Rotterdam wonen en wordt lid van het centrum van Kafia Blaauw.

In 1958 richt Fazil de Vries Feijens een eigen tijdschrift ‘De Boodschap’ op, samen met Louis Hoyack en Ameen Carp. De reden van het initiatief ligt in een gedeelde onvrede met de lijn die door Murshid Ali Khan in de jaren ’50 is ingezet om een einde te maken aan de oppositie binnen de Soefi Beweging. Carp is in die jaren en trouw bezoeker aan de conferenties die door Vilayat worden georganiseerd, meestal in Amersfoort bij de School voor Wijsbegeerte.

In 1960 verhuist Ameen Carp  met zijn gezin naar Wassenaar en wordt lid van het Soefi Centrum van Sirdar van Tuyll dat gevestigd is in de Anna Paulownastraat 78. Sirdar was inmiddels (1958) overleden. Ameen biedt zijn diensten aan zijn echtgenote Saïda van Tuyll en is sindsdien nauw verbonden aan dit centrum.

In 1965 ontstaan er plannen om rond de Dargah een Soefi centrum te stichten dat een centrale rol zal moeten vervullen  voor volgelingen van Murshid. Gepoogd wordt om voor de realisatie van de plannen de samenwerking te zoeken  met soefi’s van verschillende groepen en verschillende landen. In Nederland wordt overleg gevoerd door Karimbakhsh Witteveen, Saida van Tuyll, Gawery Voute, Ameen Carp en Musharaff Khan.

Op 15  maart 1966 overlijdt Saïda van Tuyll, de echtgenote van Sirdar Baron van Tuyll van Serooskerken. Ameen Carp volgt haar op als centrumleider van de afdeling Anna Paulownastraat. Volgens een testament wordt haar volledige nalatenschap (pand AP, inboedel en documenten) nagelaten aan de Soefi Stichting Inayat, Fundatie Sirdar (SSIFS) . Fazal Inayat-Khan wordt benoemd als esoterisch leider van de AP. Ameen Carp blijft organisatorisch leider. Dit tweehoofdige leiderschap zal duren tot 1970.

Carp was de feitelijk centrumleider van Den Haag van 1966 tot 2016. Daarnaast was hij, na zijn carrière in de wijnhandel, uitgever van beroep (zijn organisaties heetten East West Publications in Engeland en Sufi Publications  in Nederland). Hij was tevens nationaal vertegenwoordiger van Nederland en redacteur van de Soefi Gedachte van 1983 tot 2014.

 

Uit een interview met Ameen Carp in de Soefi Gedachte van juni 2016 door Zubin van de Besselaar en Sakya van Male

Ik ben door de liefde bij het soefisme gekomen! In december 1945 ontmoette ik Isabelle van Stolk, mijn latere echtgenote. Zij was de oudste dochter van Sirkar van Stolk, die secretaris van Hazrat Inayat Khan was geweest en heel veel heeft betekend voor de ontwikkeling van het soefiwerk. Hij was een boeiende man. Ik werd meteen door hem en door de soefiboodschap gegrepen en in 1949 door hem ingewijd. Hij vond me eerst nog te jong. Ik was in 1945 pas 18 jaar. En Isabelle was toen 17, dus met het trouwen moesten we nog even wachten.

Ik ben hervormd opgevoed, geboren in Rotterdam. Ik ging daar ook naar catechisatie, maar ik vond dat te eenzijdig. Ik stelde vragen zoals: wat is er met de mensen gebeurd die zijn overleden in de tijd vóór Christus? Ik kreeg daar geen antwoord op en toen heb ik afscheid genomen van de dominee en ben ik doorgegaan met het soefisme. Vanaf 1949 volgde ik klassen in Den Haag. Onze trouwdienst in 1950 was ook een soefidienst die geleid werd door mijn schoonvader Sirkar. In datzelfde jaar emigreerde ik met mijn echtgenote naar Zuid Afrika. Sirkar volgde ons enige tijd later. Sirkar ging soefiklassen geven thuis bij Wazir van Essen in Kaapstad. Er was in Kaapstad toen nog geen tempel. De diensten werden bij Isabelle en mij aan huis gehouden. Ik werkte bij een bank in Kaapstad. Sirkar heeft het Soeficentrum in Kaapstad, Johannesburg en Pretoria opgericht.

Ik ging naar Kaapstad omdat ik wat van de wereld wilde zien en ik vond het daar heerlijk. Mijn oudste dochter is er geboren. Maar in 1955 werd mijn vader ernstig ziek. Ik werd toen gevraagd om terug te komen om de zaak, een importzaak van wijnen, over te nemen. Dat deed je in die tijd. Je vader vroeg je terug te komen en dan ging je of je het wilde of niet. In oktober 1955 kwam ik dus terug naar Nederland. Ik moest nog allerlei diploma’s halen om de directie van de wijnhandel te kunnen overnemen. In Rotterdam meldde ik mij direct bij het soeficentrum. Ik kwam terecht bij Kafia Blaauw die daar iedere week een klas leidde. De diensten werden gehouden in de Vrijmetselaarsloge aan het Hofplein. Dat was echter lastig omdat we iedere keer weer voor de dienst alles moesten opbouwen. Samen met een andere mureed, Ir. Jan Smit, besloten we daarom om het pand aan de Provenierssingel 41 te kopen. In Rotterdam werd het gezin uitgebreid met nog een dochter, die nu in Italië woont. Inmiddels heb ik ook twee kleinkinderen: een kleinzoon die bij een bank in Londen werkt en een kleindochter die psychologe is in Amsterdam.

In 1960 verhuisde ik met mijn gezin naar Wassenaar. In die tijd was Murad Hassil nog niet gebouwd en we waren dus weer aangewezen op het soeficentrum in Den Haag. We hadden daarbij de keuze tussen de Anna Paulownastraat en de Banstraat. Intuïtief koos ik voor de Anna Paulownastraat. Ik had veel gehoord over Sirdar en zijn vrouw Saïda en toen we een Paasdienst hadden meegemaakt waar Saïda sprak, waren we verkocht. Helaas was Sirdar in 1958 al overleden; ik heb hem nooit gekend. Saïda stond er dus min of meer alleen voor en ik heb haar toen mijn diensten aangeboden.

Sirdar had een mooi centrum opgebouwd. Tijdens zijn leven sprak hij iedere week in de universele eredienst in de Anna Paulownastraat, behalve in de oorlog toen het soefisme verboden was. Stel je voor, iedere week! De dienst werd toen wekelijks door ca. 150 personen bezocht. Hij was een begenadigd spreker. Na zijn overlijden in 1958 vertrok ongeveer de helft van de mensen. Ze hadden het gevoel dat het nooit meer zo kon worden als toen hij er was. Toen ik in 1960 mijn diensten aanbood was het dus zaak het centrum weer opnieuw op te bouwen. Ik ging bijna iedere dag naar Saïda en toen zij in maart 1966 overleed ben ik haar opgevolgd als centrumleider. En ook toen vertrokken er weer mensen uit het centrum die dachten dat het nooit meer zo kon worden als toen Saïda er nog was. Voor mij dus een periode van opnieuw bouwen.

Sirdar en Saïda, die geen kinderen hadden, hebben het gebouw nagelaten aan de Soefi Beweging. Daartoe werd een Stichting in het leven geroepen: De Stichting Soefi Inayat Fundatie Sirdar, afgekort de SSIFS. Oorspronkelijk was er eigenlijk geen scheiding tussen de SIFFS en het soeficentrum Den Haag. Er was wel formeel een bestuur maar dat was louter een formaliteit. Later is dat veranderd; een langzaam proces dat begon in de periode dat Murshid Fazal Inayat-Khan klassen ging geven in Den Haag.

Eind 1967 kwam Murshid Fazal Inayat-Khan, zoon van Murshid Hidayat naar Nederland. Hij was door Murshid Musharaff Khan aangewezen als leider van de internationale Soefi Beweging en door Sirdar tevens als spiritueel leider van het soeficentrum in de Anna Paulownastraat. Voor mij bleef alleen de organisatorische leiding. Zo werd de basis gelegd voor de splitsing tussen de esoterische kant van het centrum en de organisatorische kant in de vorm van de SSIFS. Uiteindelijk had Fazal maar twee jaar de esoterische leiding van het centrum (van 1968 – 1970), maar dat wisten we niet van tevoren. Het was een heftige tijd, want Fazal had een krachtige persoonlijkheid en koos voor een confronterende aanpak. Voor de oudere mureeds in het centrum was dat heel moeilijk. Hij trok wel veel jongeren die door zijn aanpak en persoonlijkheid werden geraakt. Overigens moet ik wel zeggen dat Fazal heel dynamisch was. Hij richtte een jongerengroep op, zette zich in voor het tot stand komen van de tempel in Katwijk en voor het opknappen van het graf van Hazrat Inayat Khan in India. Maar zijn aanpak bleek niet te passen bij de cultuur van de Soefi Beweging en dat leidde er uiteindelijk toe dat Fazal uit de Soefi Beweging stapte en in 1985 Sufi Way oprichtte.

Het was een moeilijke tijd, waarin mensen weggingen en de koers onduidelijk was. Toen ik weer centrumleider werd, moest wéér alles opnieuw worden opgebouwd. Ik leerde wel om telkens weer opnieuw te beginnen en vol te houden.

En dan waren er ook nog eens twee centra in Den Haag? Ja, waarbij de complicerende factor was dat de Anna Paulownastraat officieel niet onder de Soefi Beweging viel, omdat Sirdar het aan het einde van de jaren twintig niet eens was met de opvolging in de Soefi Beweging na het overlijden van Murshid en daarom de Soefi Beweging had verlaten.

Saïda had al pogingen gedaan om het contact met de Soefi Beweging te herstellen en de Banstraat en de Anna Paulownastraat weer bij elkaar te brengen. Ze had veel contacten over de hele wereld. Zij gaf ontving veel mensen en correspondeerde met veel mensen. Zij correspondeerde ook met een mijnheer Desai uit Baroda die ze in 1950 hadden leren kennen toen Sirdar en Saïda zes maanden in India verbleven. Via hem kwam ze in het bezit van een grammofoonplaat met de stem van Murshid. Deze grammofoonplaat werd aan het toenmalige hoofd van de Internationale Soefi Beweging en broer van Hazrat Inayat Khan, Musharaff Khan die in de Banstraat woonde, overhandigd. Hiermee werd een eerste stap gezet in het herstel van het contact met Soefi Beweging Nederland. En dat bracht de Banstraat en de Anna Paulownastraat ook weer dichter bij elkaar. Uitnodigingen om in diensten te komen spreken volgden en langzamerhand kwam er meer contact. Toen werd de eenheid hersteld.

Uiteindelijk kwam er een fusie, maar de twee gebouwen bleven nog wel apart functioneren. Pas onder de leiding van Murshid Hidayat Inayat-Khan als leider van de internationale Soefi Beweging, werden alle activiteiten ondergebracht in de Anna Paulownastraat en werd in de Banstraat het secretariaat van International Head-quarters gevestigd. De Stichting Mursharaff Khan met het Soefi Museum en archief bleven ook in de Banstraat.

In 1982 werd ik door Murshid Karimbakhsh Witteveen gevraagd om Nationaal vertegenwoordiger te worden. Met een onderbreking van 1985 tot 1995 ben ik dat tot 2014 geweest. Tijdens die onderbreking was ik verwikkeld in een rechtszaak en het leek niet goed om dan tegelijk Nationaal vertegenwoordiger te zijn.

En dan nog mijn werk als uitgever. Dat is een heel belangrijk stuk van mijn leven. Ik ben met de uitgeverij gestart in 1966. Mijn schoonvader, Sirkar van Stolk had een boek geschreven ‘Memories of a Sufi sage’ en dat heb ik als eerste uitgegeven. Ik had toen nog de wijnhandel en deed dit werk in de weekenden. De uitgeverij heette toen East West Publication Fonds BV. De boeken die ik uitgaf waren spirituele boeken zowel van het westen als van het oosten. Later werden het steeds meer soefiboeken. Ik had toen ook een kantoor in Londen en 4 boekhandels in het centrum van Londen waar ik spirituele boeken (wat toen new age heette) en muziek ging verkopen. Toch heb ik op een gegeven moment die boekhandels verkocht en later ook het kantoor in Londen opgegeven. Het werd te ingewikkeld om in twee landen te werken. East West Publications is later Sufi Publications geworden om aan te geven waar mijn focus lag. Dat kun je zien op mijn pas vernieuwde website www.sufipublications.nl: ruim de helft van de titels betreft westers en klassiek soefisme.

Wat trekt je in het soefisme? Soefisme is mijn leven; ik heb er alles aan te danken. Wat ik belangrijk vind in het soefisme is de eenheid van religieuze idealen. Vooral in deze tijd is dat zo belangrijk. Daarnaast vind ik de innerlijke school zo geweldig rijk. Er zijn zoveel mooie meditaties en oefeningen. Ik behoorde vroeger in Rotterdam tot de zogenaamde “Zikarboys”. Dat was een groepje jongeren die onder leiding van Kafia Blaauw bij elkaar kwamen voor esoterische klassen die altijd eindigden met de Zikar. De meeste van deze mensen zijn actief gebleven in de Soefi Beweging. Belangrijk is ook het Godsideaal. Ik vind het prachtig dat het contact met en de liefde tot God zo centraal staan in het soefisme. De gedachte dat in ieder mens die Godsvonk aanwezig is spreekt me zeer aan. Ook de Broederschapsgedachte is heel mooi maar die zal voor deze tijd opnieuw uitgewerkt moeten worden.

Op korte termijn zie ik de toekost voor het Soefisme niet zo positief maar voor de langere termijn ben ik wel positief. We verliezen nu veel oudere leden door overlijden en er zijn te weinig jongeren. Jongeren willen niet meer lezen en ze willen zich ook niet binden. Maar ze zijn wel geïnteresseerd in zang, dans en meditatie. En ze zijn zoekend. Ze verlangen naar een vorm van verdieping waarvan ik denk dat het soefisme dat kan brengen. Ik ben ook blij dat we zoveel centra hebben gekregen in Nederland. Dat was altijd mijn streven als nationaal vertegenwoordiger. Plaatsen waar mensen kennis kunnen maken met het soefisme via de Universele Eredienst. Samenwerking met andere soefiorganisaties vind ik ook belangrijk. Ik hoop dat we op die manier de prachtige boodschap van Hazrat Inayat Khan in de 21ste eeuw verder tot bloei kunnen brengen.

Cnoop  Koopmans – Waller, Fatima, Helena Albertina

Haarlem 3 april 1871 – Amsterdam 17 februari 1959

Amsterdamse mureed uit de jaren 20 tot 50 van de vorige eeuw. Was oorspronkelijk theosofe. Woonde in de PC Hooftstraat 156 en organiseerde daar tot 1925 bijeenkomsten en lezingen. Daarna verhuisde ze naar de Van Baerlestraaat 146. Ze trad op als zangeres tijdens diverse artistieke avonden tijdens de jaarlijkse zomerschool. Ze was getrouwd met meester Abraham Jacob Cnoop Koopmans (31 oktober 1867 – 25 september 1923).

Hazrat Inayat Khan wilde op enig moment dat Fatemah de Nationaal Vertegenwoordiger van Tunis zou worden. Dit zou later ook daadwerkelijk gebeuren. Ze reisde in zowel 1924 als 1925 naar Tunis.

Dallinga, Kadir en Dawlat

Kadir: H. Dallinga – 7 februari 1901 – 23 januari 1978 (76 jaar)

Dawlat: E.J. Dallinga – Posthumus – 9 augustus 1897 – 29 mei 1974 (76 jaar)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Centrumleiders Amsterdam van 1959 tot en met 1964. Het paar is op 3 september 1925 getrouwd. De meisjesnaam van Dawlat was E.J. Posthumus.  In de jaren ’30 heeft het echtpaar pogingen gedaan om de Soefi Beweging ook in Java te vast voet aan de grond te laten krijgen. Beiden zijn begraven op begraafplaats Westerveld in Driehuis Noord-Holland.

Dissel, van, Hakima

 

9 januari 1884 – 1 juni 1984

Centrumleidster van Amersfoort in de jaren ’50.  Ze woonde lange tijd samen met haar zus Da.  In 1934 leert ze via Narbadi Kerbert Ali Khan kennen die haar behandelt voor een aandoening. Binnen een maand wordt ze door Ali Khan ingewijd. Ze was Murshid Ali Khan zeer toegewijd en onderhield een levendige correspondentie met hem. In 1937 bezoekt ze de eerste keer de Zomerschool in Suresnes. In de oorlog bezoekt ze regelmatig de Khan familie op de fiets in hun onderkomen in Austerlitz. In 1952 wordt Ali Khan ernstig ziek tijdens een verblijf in Zweden. Enige tijd later verblijft Hakima enige maanden in Genève om voor Ali Khan te zorgen en hem te assisteren. Haar pleegzoon, ir. F. van Schagen, trouwde met Sabira van Schagen die eind jaren ’80 een tijdje centrumleidster was van Utrecht/Bilthoven. Ondanks haar broze gezondheid werd Hakima 100 jaar.

Eekhout, Piet, Sikander

Den Haag 1904 – 1 mei 1993

Zoon van een zuster van Eqbal Dawla van Goens. Woonde lange tijd, na de dood van zijn moeder, op de Frederik Hendriklaan. Verbleef ook regelmatig in Suresnes in het huis van de familie Khan – van Goens. Hield tijdens de zomerschool van 1939 een lezing met de titel ‘….’. Vertrok in 1937 naar Calcutta om daar in de buitenlandse dienst te gaan werken. Na de oorlog was hij diplomaat in diverse landen. Op latere leeftijd trouwde hij met Mizou Abeille, een Française. Met haar woonde hij in La Braque, Zuid-Frankrijk.

Egeling – Grol, Fazal Mai Petronella, Nelly, Murshida

Amsterdam 27 maart 1861 – Den Haag 27 december 1939

Murshida Fazal Mai (gezegende moeder) werd op 27 maart 1861 in Arnhem geboren als Nelly Grol. Ze was de dochter van de timmerman Jan Grol en Jannetje Groote Woortman. Vier jaar na haar geboorte werd haar broer Gerrit geboren. En daarmee was het gezin compleet. Ze beschrijft haar kindertijd en jeugd – ondanks het vroege verlies van haar liefhebbende ouders –  als gelukkig. De kinderen kregen een christelijk orthodoxe opleiding. Nelly werd later lid van de Theosophical Lodge.

Haar huwelijksleven was een al even gelukkige periode in haar leven. Ze huwde op 15 mei 1885 met Frederik Willem Egeling (1850 – 1917) die tijdens zijn werkzame leven boekverkoper en later post-directeur in Arnhem was. Na zijn overlijden -hij werd 69 jaar- verhuisde ze in oktober 1920 naar Lausanne in Zwitserland waar ze in 1921 Murshid ontmoette, waarschijnlijk via Sirkar van Stolk. Het zou een innig contact worden tussen haar en haar Murshid.


Het Nieuws van de Dag, 16 mei 1885

Fazal Mai had een fortuin dat zij zelf beheerde. In de tijd dat haast iedereen zijn geld verloor een de crisis in de economische wereld vroeg Fazal Mai Egeling iedere keer wanneer zij iets met haar geld wilde doen, raad aan Murshid. Het resultaat was, dat in die tijd háár geld verdubbelde. Ze kocht met haar vermogen in 1922 voor de familie van Hazrat Inayat Khan een huis in Suresnes (Frankrijk, bij Parijs) dat de naam: Fazal Manzil (gezegend huis) kreeg. Ze ging bij de familie in wonen en werd daarmee een geliefd onderdeel van ‘The Family’

Voor de Soefi Beweging zette zich voornamelijk in voor de Universele Eredienst en de Healing Activity. “Murshid, ik ben hier,” zei ze, terwijl ze in dienst trad van de Universele Eredienst, waar ze naast haar Murshid stond als een pionier van de Boodschap, met grote toewijding tot een van de eerste Soefi-altaren, opgericht in Fazal Manzil.

Haar betrokkenheid bij de verschillende Soefi ‘Activities’ werd al snel zeer intensief. Op Viladatdag 5 juli 1922 werd ze tot cherag geordineerd. Wekelijks om half vijf zou ze in Fazal Manzil een Universele Eredienst houden. Ze is tevens de eerste Moin-ul-Maham (secretaris) van de Universele Eredienst binnen de Soefi Beweging. Een jaar later, op Viladatdag 1923,  kreeg de titel Shefayat en later ook Kefayat (Shefayat en Kefayat zijn functies binnen de Healing Activity). Vanaf dat moment organiseerde wekelijks een genezingsgroep. Rond de kerst van hetzelfde jaar werd ze tot Murshida gewijd.

Na Murshids overlijden op 5 februari 1927 bleef ze actief voor de Boodschap. Ze bleek daarnaast een hoedster van de vier kinderen van Murshid, die haar op handen droegen en ook later in hun leven altijd met veel liefde en toewijding over haar spraken.

Ze werd begraven in Arnhem op zaterdag 30 december 1939 bij haar echtgenoot op begraafplaats Moskowa. Ze werd 79 jaar. Aan het eind van haar leven riep ze, als bestemming van haar vermogen, de Fazal Mai Egeling-stichting in het leven om een fonds te bieden voor de kinderen van Hazrat Inayat Khan.

 

Eggink – van Stolk, Bhakti, Griettie.

geboren: 26 maart 1889 in Rotterdam, gestorven 16 september 1961 in Wassenaar

Nederlands kunstenares. Zuster van Sirkar van Stolk. Leidster van het Haagse Soeficentrum van 1950 – 1959. Vergezelde Hazrat Inayat Khan op zijn reis naar Amerika in 1923 als secretaresse en persoonlijk assistent. Getrouwd met Wim (Willem Agathon Nicolaas) Eggink (Amsterdam 9 mei 1889 – ??). Huwelijksdatum: 30 juni 1914 in Wassenaar.

Erkelens, Felix,

Uitgever van uitgeverij Servire en later Juwelenschip, lid van de Soefi Beweging en later de Sufi Way. Zie Soefi gedachte september 2013

Op zijn website lezen we:

Felix Erkelens (1952), getrouwd en vader van drie kinderen en grootvader. Ik ben werkzaam als leraar, coach en ondersteuner van mensen met levensvragen en van echtparen die meer zicht op hun relatie willen krijgen. Ik houd van het openende en licht brengende gesprek. Dat heb ik in mijn eigen leven ook regelmatig nodig gehad en ben er mijn leraren en ‘hulpverleners’ nog altijd dankbaar voor.

Daarnaast ben ik uitgever van uitgeverij en online magazine Juwelenschip (zie www.juwelenschip.nl (link is external)). In het verleden ben ik 14 jaar begeleider geweest bij het ITIP (Instituut voor toegepaste integrale psychologie) en was ik uitgever/eigenaar van uitgeverij Servire.

Essen, van, Wazir, Gerrit

Maassluis 21 september 1905 – Kaapstad 16 mei 1981

Gerrit van Essen ontmoette Inayat Khan op 19-jarige leeftijd in 1924. Hij Liep in Rotterdam en zag een aanplakbiljet waarop een lezing door deze – hem onbekende – Indiër werd aangekondigd. De eerste lezing liet hij lopen omdat hij te druk was met de voorbereiding van een aantal tentamens, maar op aandringen van zijn docente,  mevr. Taselaar – Ponsen, vergezelde hij haar naar de tweede lezing die in een studentensociëteit plaatsvond.

In 1925 bezocht hij zijn eerste zomerschool op verzoek van mevr. Taselaar om de heer van Stolk te ondersteunen bij de organisatie. De lecture hall was net gebouwd. Hier had Van Essen zijn eerste echte ontmoeting met Inayat Khan. Hij werd later de rechterhand van Sirkar van Stolk in Suresnes. Hij was tevens de stichter van een aantal Soeficentra in Zuid Afrika vanaf 1951. Tevens was hij jarenlang nationaal vertegenwoordiger van dat land en centrumleider van Kaapstad.

Wazir van Essen op latere leeftijd
Hier gezeten in de duinen van Murad Hassil

Faber, Azmat Rijka Christina Catharina, Khalifa

Amsterdam 33 juli 1897 – Laren, 11 augustus 1966

Azmat ontmoette Inayat Khan voor het eerst in Genève in 1923. Tot dan toe was ze theosofe. Ze werd secretaresse en lid van het Nationaal Comité in Nederland. Ook was ze redactielid van de Soefi Gedachte in de 50’er en 60’er jaren. Vanaf 1948 was ze lid van het door Maheboob Khan opgerichte Tempelfonds. Ze zat in het bestuur samen met Kadir van Lohuizen en haar broer Nicolaas (Fathayab) Faber. Zus van Shaukat Faber en van Fathayab Faber. Azmat ligt gebraven op de algemene begraafplaats van Blaricum.

Faber, Nicolaas, Fathayab

13 september 1900 – 31 mei 1991

Broer van Shaukat en Azmat Faber. Woonde in Baarn. Op 21 april 1930 is hij ingewijd door Salima van Braam. Hij was lid van Head Quarters in de jaren ’50 in de functie van Executive Supervisor. Vader van Hakim Faber. Fathayab was getrouwd met de Zweedse Anna Ingrid Cecilia Lind (6 oktober 1899 – 7 februari 1984)

Faber, Hakim, Harald Horatio.

Finland 1925 – Nederland maart 2011

Zoon van Nicolaas Faber. In 1932 verhuist hij samen met zijn ouders en twee jaar jongere broer van Finland naar Nederland. Maheboob en Ali Khan ontmoet hij voor het eerst in Amsterdam in het huis van zijn tante Shaukat die daar in de Viotastraat woonde. Na de oorlog gaat hij op 20-jarige leeftijd in Amsterdam studeren. Hakim was een frequent bezoeker van de zomerscholen in Nederland. Zijn echtgenoot was de Franse Nuriah Maria (Maria Sonja) Amélineau – Baay (10 januari 1936) hun trouwdag was op 7 november 1959. Nuriah was een kind van soefi ouders die woonden in Saint Cloud, vlakbij Suresnes.

Farwerck, Frans Eduard

Amsterdam, 4 maart 1889 – Hilversum, 22 mei 1969

Een van de eerste mureeds (sedert 1921) van Inayat Khan in Nederland. Tevens lid van het eerste Nationale Comité in Nederland, in de functie van secretaris, samen met Mr. Van Tuyll van Serooskerken als voorzitter en mejuffrouw Kerkdijk als penningmeester. Woonde in die jaren in Hilversum (Emmastraat 58).

Frans Farwerck was (in latere jaren) een Nederlands nationaalsocialist. Farwerck, zoon van een Duitse vader en een Nederlandse moeder, bezocht de driejarige HBS en de Openbare Handelsschool te Amsterdam. Hij voltooide zijn handelsopleiding in Duitsland, Engeland en Frankrijk. Hij was een welvarend tapijtenfabrikant te Hilversum, met als nevenfuncties onder meer: president-commissaris van het Hilversums Bankierskantoor als mede van Glasfabriek ‘Leerdam’. Ook was hij een van de stichters van het Goois Museum. In 1928 stond hij mede aan de wieg van de Rotary Club van Hilversum, waarvan hij de eerste penningmeester was. In deze kring ontmoette hij de latere NSB-redenaar ds. Gerrit van Duyl. Vanaf 1918 tot 1934 was Farwerck broeder-lid van de Vrijmetselarij, waar hij de functie van grootmeester van de Nationale Raad van de Nederlandse federatie Le Droit Humain uitoefende.
Nadat hij rond 1933 lid van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) was geworden, behoorde hij in de daarop volgende jaren tot de meest invloedrijke adviseurs van ir. A.A. Mussert, de leider van de NSB. In die periode bekleedde hij diverse functies bij de NSB, waarvan de belangrijkste die van propagandaleider was. Hij toonde zich een rustige, efficiënte en toegewijde propagandaleider.  In die beginjaren was hij na Mussert en Van Geelkerken de invloedrijkste NSB’er. Hij heeft zich bij Mussert overigens meermalen beklaagd over de antisemitische richting die de NSB insloeg, want dat beschouwde hij als bedreigend voor het ideologische streven van de NSB, alsmede negatief voor electoraal succes. Nadat mr. M.M. Rost van Tonningen in 1936 tot de NSB was toegetreden, zouden Farwerck en hij vijanden blijven. In juni 1936 werd Farwerck de leider van de groep Der Vaderen Erfdeel die zich speciaal interesseerde in het archeologische, Germaanse, verleden van Nederland. Deze groep gaf met ingang van 1936 het maandelijks verschijnend tijdschrift De wolfsangel uit. Aan Farwerck dankte de NSB het wolfsangel-symbool en de ‘volkse’ namen voor de maanden als louwmaand, wintermaand, enzovoort.
Toen er in de zomer van 1940 werd gesproken over de instelling van een Nederlandsche Kultuurraad was Farwerck een der beoogde leden. Zijn benoeming ging echter niet door, omdat hij in diezelfde periode uit de NSB werd geroyeerd wegens een vroeger lidmaatschap van de vrijmetselarij. Hij was reeds sinds 1934 geen officieel lid der Vrijmetselarij meer, maar in nationaalsocialistische ogen bleef zijn vroeger lidmaatschap bij de loge een niet uit te wissen smet op zijn blazoen. Nadat in augustus 1940 de SD zijn woning had doorzocht (vermoedelijk op instigatie van Rost van Tonningen) en een belastende brief had gevonden, kon Mussert niet anders dan hem te laten vallen.
Na de Tweede Wereldoorlog publiceerde Farwerck nog enige boeken en tijdschriftartikelen over het Nederlands verleden, esoterie en Oosterse mystiek/occultisme.] (Bron: Wikipedia)

Furnée, Sakina (later Nekbakht) Johanna Ernestina Dorothea, Kina, Khalifa

Den Haag 1896 – Den Haag 16 juni 1973

De ouders* van Sakina hadden een Engelse nanny ingehuurd, zodat ze tweetalig opgroeide. Later werd zo ook naar een kostschool in Vevey, Zwitserland gestuurd waar ze Frans leerde. Terug in Nederland bezocht ze de tuinbouwschool, waar ze haar diploma haalde. Ze hield van welzijnswerk en werd een tijdje door de glasfabriek van Leerdam aangesteld om de arbeiders te ondersteunen. Daarnaast studeerde ze piano, onder andere bij de bekende musicus en componist Willem Andriessen. Een tijd lang sloot ze zich aan bij de beweging: ‘Praktisch Idealisme’ (Praktisch-Idealisten-Associatie, kortweg PIA) . Ze probeerde een vegetarisch dieet te volgen, maar moest dit na enige tijd weer opgeven omdat ze ondervoed raakte. In Vierhouten ontwierp ze – waarschijnlijk in 1920 – een tuin voor mevrouw Fontijn Tuinhout. Via haar kwam ze in contact met Inayat Khan en in 1921 werd ze zijn secretaresse. In de jaren die volgden noteerde het overgrote deel van zijn lezingen in steno gedurende. Daarmee ontstond een groot deel van de basis van het oeuvre van Hazrat Inayat Khan. In 1922 wordt ze Peshkar, d.w.z. hoofd van de Broederschapsactiviteit van de Soefi Beweging in oprichting. Ook vergezelde Murshid op een aantal reizen waaronder naar Wenen en  België. In dat land is ze enige tijd  Nationaal vertegenwoordiger. Van 1922 tot 1925 dicteerde Inayat Khan grote delen van zijn ‘Biography’ aan haar. Naar aanleiding hiervan stationeert Mushid in haar huis de ‘Biographical Department’. Ze woonde vanaf de jaren ’20 in een huis tegenover Fazal Manzil. In dit huis (Rue de Tuilerie 34,Suresnes) is thans het archief van de Nekbaht-Stichting gehuisvest. Sakina was een nicht van Kismet Stam.

* Vader: Hermanus Willem Egbertus Karel (Herman) Furnée, 1866-1945 (hij was 29 jaar bij de geboorte van Sakina/Nekbakht),  Moeder: Elisabeth Maria Rosa (Zus) Asser, 1868-1934 (zij was 27 jaar bij de geboorte van Sakina/Nekbakht)

 

 

       

Nekbakht Furnée in de winter van 1961

Gast – de Haan, Hashmat

Nog geen data, leefde vermoedelijk tussen 1880 en 1960

Mureed van het eerste uur. Heeft in 1926 nog contact gehad met Murshid Inayat Khan in Suresnes. Ze woonde met haar man Kadir in Arnhem. Verhuisde in 1954,  na het overlijden van haar man, naar het tehuis ‘Huize Elisabeth’ (Geweldigershoek 39) in Zutphen.  Aan het eind van haar leven schonk ze een bedrag van 120.000 gulden aan de Soefi Beweging. Dit legaat werd opgenomen in de Stichting Universel Soufi, dat ten doel had het bouwen van een Soefi Tempel (Universel) in Nederland. Mogelijk is mede door dit bedrag de bouw van de Tempel in Katwijk in 1970 mogelijk geworden. [*] Haar bijdrage aan de Smit – Kerbert Collectie is opgenomen onder nummer 32.

Gelder, van Maurits Michel

Geboren 1901 – Overleden 19 november 1967

Centrumleider Bussum vanaf 1959 tot zijn overlijden in 1967. Hij was lid van het Nationaal Comité en redactielid van de Soefi Gedachte. Hij was advocaat van beroep. Zijn Soefi-naam was Surfaraz. Zijn vrouw had als Soefinaam Khair. Het echtpaar woonde op: Prins Willem van Oranjelaan 6 in Naarden.

Gerretsen, –  Bouwman, Karima (Grada Geertruida ‘Puck’)

14 augustus 1894 – 24 dcember 1987

Centrumleidster van Arnhem van 1936 tot 1969. Het echtpaar Gerretsen was bevriend met de familie van Ingen. Ze woonden aanvankelijk in Oosterbeek, maar verhuisden in 1926 naar Arnhem om aan de Utrechtsestraat nummer 43 te gaan wonen. Ze bracht in die tijd Murshida Shahzadi in contact met het Soefisme. Shahzadi heette toen nog Willie de Koningh en was een overbuurmeisje van de Gerretsens.

 

Ginkel, van, J. (Hendricus Johannes)

Geboren 6 juli 1880 in Den Haag en overleden op 4 mei 1954

Henri van Ginkel was, voor hij soefi werd, vrijmetselaar en theosoof. Hij was één van twee kinderen (hij had een broer Hendrik Anthonie Marinus, 1872-?) en zijn ouders heetten Marinus Hendricus Anthonie van Ginkel en Gesina de Vries).
Van Ginkel was getrouwd met de in Bedford, Engeland, geboren Helen Constance Beane (geboren 1874).

Van Ginkel werd genoemd in het blad Sufism (1921-24) waar hij vermeld stond als een adres waar men Soefi literatuur kon krijgen.  J. Van Ginkel,Leidschegracht 19, Amsterdam.

Verder lezen we in dit blad: “Op deze eerste reis in Nederland (januari 1921) werden vier mureeds gemaakt: Mej. Kerkdijk, de Heer van Ginkel, Sakina (Nekbakht) Furnee en de Heer Faerwerck,

 

Zie verder: https://gemengde-vrijmetselarij.3-5-7.nl/2016/08/30/wie-was-h-j-van-ginkel/?unapproved=1452&moderation-hash=20592b6327314a40b0662328b0e65cfa#comment-1452

Gils, van, Karim, W. (Cornelis Wouter)

Nog geen geboorte- en sterfdatum bekend

Karim van Gils (die zijn naam in correspondentie in de jaren ’50 ook spelt als Khariem) werd op 19 juni 1950 ingewijd als mureed. Op 1 augustus 1953 wordt hij vervolgens geordineerd tot cherag. [*] Karim was centrumleider van Rotterdam van 1972 tot 1978. Hij volgde Kafia Blaauw op en werd zelf, eind jaren ’70,  opgevolgd door Nawab Lint.

Goens, van –van Beyma Ekbal Dawla Maria Johanna Florentina Jonkvrouw , Sahaba-es-Safa (erfelijk)

28 april 1880 – 28 juli 1972

Moeder van Shadbiy van Goens – van Beyma, de echtgenote van Maheboob Khan. Haar man was Mr. Rijklof van Goens (15 maart 1871 – 15 mei 1919). Hij was schoolopziener van het district ‘s Gravenhage.

Kalyani van Gool   

Geboren: 1890 – 10 december 1984

Het was in 1923 dat de Nederlandse Kalyani van Gool Murshid voor het eerst ontmoette. Ze woonde met haar man in de onmiddellijke nabijheid van Fazal Manzil, in de Rue de Montretout. Het jaar tevoren was Murshid in Fazal Manzil komen wonen. Kalyani was op een kantoor in Parijs werkzaam. Ze had al een tijdlang belangstelling voor Theosofie en Oosterse Wijsheid

Kalyani was dat jaar zwanger geraakt terwijl zij en haar man van plan waren kinderloos te blijven.  Haar man verdiende als employé van een bank bitter weinig en door er zelf ook bij te werken konden zij er net komen. Ook hun huis was te klein en bovendien zonder water en afvoer. Kalyani had juist haar kantoor in een bontzaak opgezegd kon nu in deze omstandigheden geen ander kantoor zoeken. Dit eerste kind heette Louis en werd Loekie genoemd.

Toen kwam een brief uit Holland van een dame die ze niet kende, Mevrouw Leembrugge, die haar vroeg een kamer voor haar te zoeken voor de zomermaanden in de buurt van de Rue de la Tuilerie. Ze had haar adres gekregen van een familielid van haar, die ze kende van de School van Wijsbegeerte te Amersfoort.  Kort daarop kwam er een Hollands meisje bij haar, dat zich voorstelde als juffrouw Furnée en die haar kwam zeggen dat zij inmiddels al iets voor de betreffende Mevrouw Leembrugge gevonden had. Ze gaf haar een daarbij soefiboek te leen.

In juni kreeg Kalyani bezoek van Mevrouw Leembrugge, Kalyani stortte haar hart bij haar uit, er waren zovele zorgen, afgezien nog van de materiële.  “Ga naar Murshid “zei ze, “hij zal je helpen”.  Een paar dagen daarna zei mevrouw Leembrugge: “Murshid vindt het goed en jij gaat naar de klassen”.

Daarna kwam er een dag dat Mevrouw Leembrugge tegen Kalyani zei: ”Donderdagavond, het is dan nieuwe maan, is er inwijding van nieuwe mureeds; ik zal vragen of Murshid je wil inwijden.” Kalyani ging inderdaad de bewuste donderdagavond, 11 augustus 1923, naar Fazal Manzil om ingewijd te worden. Kort na haar  inwijding kreeg Kalyani haar eerste echte interview Murshid. Hij gaf haar de gebeden en de Purification op, waarvan Kalyani de détails moest vragen aan Mevrouw (Eqbal Dawla) van Goens.

Een tijd later verhuisde Kalyani met haar man naar Bougival aan de Val d’Or.  In Bougival kwam Kalyani in een groot oud huis, waar ze maanden lang in het geklop en getimmer van werkvolk zat. Daar werd begin Februari 1924 het dochtertje geboren. Het kindje werd ingeschreven als Henriette Inayat en kreeg als roepnaam Jettie.

In de zomer van 1925 was Kalyani weer in een Dienst in de Summer School. Deze werd gehouden in de Lecture Hall; de Beweging had namelijk intussen een stuk land tegenover Fazal Manzil kunnen kopen.

In 1942 gaan Kalyani en haar man uit elkaar [*]. Kalyani zal uiteindelijk ook weer naar Suresnes komen en daar de rest van haar leven blijven wonen.

In de jaren ’50 is ze actief met het regelen van de financiële zaken voor Musharaff Khan, die nog steeds een huis huurt in Rueill, vlakbij Suresnes, maar vanaf 1946 vrijwel permanent in Den Haag woont. Het huis in Rueill werd lange tijd bewoont door de Fransman Moreau en zijn gezin. Deze Moreau kwam echter in 1954, op 39 jarige leeftijd, om het leven door verdrinking ten gevolge van een hartaanval, toen hij op bezoek was in het stadje Vienne in midden-Frankrijk, waar hij was opgegroeid.

Graaf, de, Willem Piet Jacobus, Pim, Hakim

Geboren:  Semarang, Java,  26 februari 1908 – overleden 24 januari 2008

Jurist, gespecialiseerd in strafrecht. Hij was een overlevende in WO II van Pakan Baroe, de vergeten spoorlijn op het eiland Sumatra. Terug in Nederland werd hij mureed van de Banstraat. Daarnaast was hij uiterst muzikaal en speelde hij veel tijdens de Universele erediensten in Den Haag in de Banstraat, daarin afgewisseld door zijn dochter Sharifa. Hij woonde destijds in Rijswijk (Generaal Spoorlaan 185). Verhuisde op latere leeftijd naar Friesland. Getrouwd met Indra de Graaf (geboren 4 januari 1916, overleden 8 mei 2005). Hakim, Indra en Sharifa waren ingewijd door Pir-o-Musharaff Khan. Hakim was in 1980 1e secretaris van de net opgerichte Tariqa van Murshida Shazadi (Tariqa Musharaff Khan).

Graft, Van der Cornelia Catharina Dr.

Tholen 4 mei 1874 – Utrecht 3 augustus 1969

Nederlands volkskundige. Ze publiceerde artikelen in de Soefi Gedachte over Middel-Nederlandse mystiek. Oudste mureed van het Centrum Utrecht. Ze werd 95 jaar.

 

Onderstaande tekstfragmenten zijn afkomstig van: http://www.albertvanderzeijden.nl/vrouwen_in_de_volkskunde.htm

Cornelia Catharina van de Graft werd in 1874 geboren in Zeeland, op het eiland Tholen. Haar vader (Dirk van der Graft) was directeur van het plaatselijke telegraafkantoor, haar moeder (Sara Petronella Maria Boom) de dochter van de directeur van het postkantoor. In 1883 verhuisde het gezin naar Weesp waar haar vader een vergelijkbare functie aanvaardde. In Amsterdam zat Catharina op het Barlaeusgymnasium.

Het was nog niet zo lang daarvoor dat meisjes pas werden toegelaten tot het gymnasium, in 1882 namelijk. De zwakke vertegenwoordiging van vrouwen geldt a fortiori voor het hoger onderwijs. Catharina was inderdaad een uitzondering, in die tijd was het aantal vrouwelijke studenten niet meer dan ongeveer 100: ten hoogste 5% van de totale studentenpopulatie. Toch zag Van de Graft zichzelf geenszins als een pionier. In een lezing die zij later, in 1935, hield voor de Soroptimist Club Utrecht herinnerde zij zich “dat het 45 à 50 jaar geleden nog een gebeurtenis was, als een meisje het gymnasium bezocht’’ maar tegelijk dat “deze eerste studeerende vrouwen vaak allesbehalve wegbereidsters [waren en] het jonge meisje in het algemeen [toen] nog weinig bewust leefde’’. In diezelfde lezing, die overigens gericht was aan een publiek van louter werkende vrouwen met een betaald beroep, schreef zij haar academische carrière toe aan haar vader “wier eerzucht zich een studeerende dochter wenschte’’. De studie zelf, zowel op het gymnasium als op de universiteit, karakteriseerde zij “als toen nog geheel op jongens gericht’’, door de nadruk op grammatica en op de structuur van de taal terwijl volgens haar het (vrouwelijke?) “aesthetische element’’ werd verwaarloosd. De taal- en letterenstudie wordt hier gesplitst in een zacht deel, de literatuur, en een hard deel, de bèta georiënteerde studie van de taal. Van de Graft hanteert daarmee gender specifieke categorieën waarmee ze aansloot bij het toen heersende vertoog.

In de jaren 1900-1925 was het nog geenszins vanzelfsprekend dat vrouwen konden en mochten studeren. Zoals het ooit in 1898 in een geruchtmakend artikel van de medicus W.H. Cox geformuleerd werd: mogelijk dat sommige vrouwen geschikt zijn voor de academische studie, maar dit geld zeker niet voor `de’ vrouw in het algemeen, wier bestemming immers niet in de wetenschap maar in het gezin ligt.[32] Maar niet alleen de mannen koesterden een zekere ambivalentie over `de studeerende vrouw’. Ook de vrouwen zelf keken er soms met gemengde gevoelens tegenaan. Het meest duidelijk kwam dit naar voren in een niet minder geruchtmakende interventie, van de bekende romanschrijfster Ina Boudier-Bakker, die in 1921 haar boekje De moderne vrouw en haar tekort publiceerde. Interessant in dit verband is dat het hier om één van de hartsvriendinnen van Catharina van de Graft gaat. Van de Graft en Boudier-Bakker kenden elkaar al sinds hun gezamenlijke studietijd in Amsterdam. In tegenstelling tot Van de Graft zou Boudier-Bakker echter niet haar studie afmaken. In een feestbundel ter gelegenheid van de tachtigste verjaardag van Boudier-Bakker zou Van de Graft zich later herinneren dat “de studie haar [d.w.z. Boudier-Bakker] niet [had gebracht] wat zij zich hiervan had voorgesteld’’.

Het was een tijd van snelle veranderingen, en zowel vrouwen als mannen moesten nog wennen aan de gedachte dat wetenschappelijke studie ook een vanzelfsprekende plaats kon hebben in een vrouwenleven. Ook bij Elise van der Ven-ten Bensel overheerste blijkbaar deze ambivalentie. Van de Graft, qua leeftijd de oudste van het gezelschap, zag het allemaal als een soort bewustwordingsproces. Zoveel blijkt in ieder geval uit de causerie die zij in 1935 hield voor de Soroptimistclub Utrecht. Dat zij zelf lid was geworden van deze vereniging van vrouwen met een betaald beroep wijst hier al op.[37] Mogelijk had Van de Graft zich op instigatie van haar vriendin Boudier-Bakker aangesloten, die kort daarvoor zelf ook lid was geworden. In haar lezing voor de Utrechtse afdeling suggereerde Van de Graft dat zij rond 1900 “nog weinig bewust leefde’’. In een andere, hierboven al aangehaalde herinnering, schreef ze dat ze het achteraf jammer vond dat ze zich tijdens haar studietijd niet mèèr bij andere vrouwen had aangesloten, zoals bijvoorbeeld bij de maandelijkse discussieclub van Jeltje de Bosch Kemper: “we hadden daar vrouwen leren kennen die later een belangrijke rol speelden, vriendschappen kunnen sluiten voor het leven.’’[38] Die vriendschappen vond ze later bij de soroptimisten. Van de Graft zou een belangrijk rol in het soroptimisme spelen, als enige redacteur van het landelijke tijdschrift De Nederlandsche soroptimist.

Van de Graft (…) ontplooide haar volkskundige activiteiten aanvankelijk naast haar leraarschap aan de Utrechtse HBS. Maar al snel zou ze vervroegd uittreden, reeds in 1923, ze was toen nog geen 50 jaar, waarna zij zich volledig aan haar publicistische activiteiten kon wijden.

Van de Graft (…) was lid van de Volkskundecommissie van de Koninklijke Nederlandsche Akademie. Van de Graft was daarnaast actief in de afdeling Utrecht van het Algemeen Nederlands Verbond en (…) lid van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden. Verder was Van de Graft betrokken bij het grote nationale project van de uitgave van de verzamelde werken van Vondel.

Van de Graft (was lid) van de vereniging Oud-Utrecht (van 1925 tot 1937) (…). Van de Graft publiceerde met grote regelmaat in de uitgaven van Oud-Utrecht. Het geeft nog maar eens aan in welke regionalistische sfeer de activiteiten van de vrouwelijke volkskundigen zich bewogen.

De volkskundigen hadden allemaal iets van religieuze zoekers. Cornelia Catharina van de Graft kwam bijvoorbeeld in de jaren dertig, wederom op instigatie van haar vriendin Boudier-Bakker, volledig in de ban van het soefisme. De soefi-beweging was één van die stromingen uit het oosten, naar West-Europa gebracht door de Indiase mysticus Hazrat Inayat Khan (1887-1927). De nadruk op innerlijke beleving was voor veel Europeanen een inspirerende nieuwigheid.

Ook Catharina van de Graft leverde een bijdrage op het grote internationale congres in Amsterdam, in dezelfde sessie waarin ook Grolman optrad. Van de Graft sprak over `Le pain et les gâteaux de Saint Nicolas’, een vertrouwd onderwerp uit de Nederlandse volkscultuur.[58] Van de hier behandelde vrouwelijke volkskundigen lijkt de zeer productieve Van de Graft beide registers, wetenschap en popularisering, het best met elkaar te hebben kunnen combineren. Zij schreef niet alleen in plaatselijke tijdschriften als Oud-Utrecht maar publiceerde op rijpere leeftijd ook een meer programmatisch overzichtsartikel in De Gids: `De folklore als wetenschap’.[59] Na de oorlog schreef Van de Graft verder haar bekende overzichtswerk Nederlandsche volksgebruiken bij hoogtijdagen (Amsterdam 1947) en coördineerde zij voor de Oosthoek Encyclopedie het lemma volkskunde. Door het overlijden van Schrijnen, al voor de oorlog, en door het wegvallen van Jan de Vries, vanwege zijn houding tijdens de oorlog, was Van de Graft, op hoge leeftijd, even de toonaangevende Nederlandse volkskundige geworden, die vanuit haar brede kennis en ervaring regelmatig gevraagd werd voor nationale projecten. In 1949, op 75-jarige leeftijd!, trad zij bijvoorbeeld toe tot het Nederlandse smaldeel van de redactie van het belangrijke tijdschrift Volkskunde. Deze vooraanstaande rol in de Nederlandse volkskunde zou, vanzelfsprekend mede door haar leeftijd, slechts van korte duur zijn. Ze werd al snel voorbijgestreefd door de jongere P.J. Meertens, die door zijn positie op het Volkskundebureau in Amsterdam een centrale en coördinerende rol kon spelen.

Dat de vrouwelijke volkskundigen over het algemeen slechts over dicht bij huis liggende `vrouwelijke’ onderwerpen schreven blijkt zelfs uit het werk van Van de Graft. Natuurlijk, Van de Graft is vooral bekend geworden door haar overzichtswerk over de Nederlandse volkscultuur en haar boek over de dodenbezorging.[60] Maar de grote bulk van haar artikelen had toch een meer plaatselijk karakter en betrof onderwerpen die toch vooral in de `vrouwelijke’ sfeer te plaatsen zijn. Van de Graft voldeed zo, onbewust, aan een constructie van `vrouwelijkheid’, die maakte dat vrouwelijke wetenschappers toch in de eerste plaats opteerden voor een `vrouwelijke’ benadering van `vrouwelijke’ onderwerpen. Zo werd dat blijkbaar verwacht door zowel vrouwelijke als mannelijke volkskundigen ten tijde van het interbellum. Het was een genderbepaalde perceptie van de wetenschap waaraan blijkbaar moeilijk te ontkomen viel.

Van de Grafts eerste volkskundige activiteiten hadden bijvoorbeeld de palmpaas tot onderwerp. In 1906 organiseerde zij hierover een tentoonstelling in Utrecht. In één van de begeleidende artikelen in het tijdschrift Volkskunde haalde zij herinneringen op aan de tijd toen zij als kind er zelf nog mee had rondgelopen, in Tholen. Van de Grafts vele artikelen voor het Jaarboekje en het Maandblad van Oud-Utrecht zijn al gememoreerd. Utrecht was haar nieuwe woonplaats en blijkbaar voelde ze zich daar thuis. Een onderwerp van ná de oorlog, met duidelijk `vrouwelijke’ connotaties, was de papierknipkunst. In het tijdschrift Historia publiceerde zij hierover enkele goed gedocumenteerde artikelen. Van de Graft presenteerde de papierknipkunst als een genre waarin altijd vooral vrouwen actief waren, zoals bijvoorbeeld al in de zeventiende eeuw de bekende vrouwelijke geleerde Anna Maria van Schurman.

Zie ook: http://www.dbnl.org/tekst/_jaa003197201_01/_jaa003197201_01_0011.php

Haitsma, Aalbers, Murad, Bertha
12 april 1910 – 8 november 2000
Mureed van het centrum Banstraat

Hartingsveldt, van, Tessa Aleida Caroline,  Rabia, 

Bandoeng, 13 juli 1949


Rechterlijk ambtenaar,  wonende in Dordrecht (Voorstraat 429).  Volgens de archieven sprak ze op 8 april 1990 in de Universele Eredienst tijdens een weekend in Land en Bosch. Ze was 2e secretaris van de Tariqa Musharaff Khan in de jaren ’80.

Hartsuiker, De heer D. (Dildar)

Dildar Hartsuiker ontmoette Hazrat Inayat Khan voor het eerst tijdens een dienst in een Odd Fellow huis waar de laatste een toespraak hield. Als jaar noemt Hartsuiker 1925 of 1926. Het overzicht van de reizen van Hazrat Inayat Khan in het Compendium vermeldt echter in geen van beide jaren een bezoek aan Nederland. Waarschijnlijk wordt hier 1924 bedoeld (PK). Hartsuiker werd door Kefayat Lloyd benoemd tot healing conductor, tijdens een bijeenkomst in Amsterdam in het huis van Theo van Hoorn.

Hasselt, van J.H. Sabira

Mureed van het centrum van Salima van Braam in Amsterdam. Sloot zich aan bij het centrum Zwolle vanaf de oprichting in 1968. Daarvoor was ze al geruime tijd mureed en actief als schrijfster in de Soefi Gedachte. Ook bezocht ze eind ’50-er begin ’60-er jaren de voorjaarsconferenties van de Soefi Beweging.

Hemmerich, Murad

Waarschijnlijk Haagse Mureed uit de jaren’50. Geen verdere gegevens bekend.

Hofman, Wil(ly) Abadi

Indonesië 1925 – 10 september 2011.

Zie maart 2011 SG voor een uitgebreid interview met Abadi zes maanden voor haar overlijden. Ze was een mureed uit Bussum. In de jaren ’70 was ze, op verzoek van Fazal Inayat – Khan, redactielid van de Soefi Gedachte samen met Ied Cohen – Wiener. Ook was ze van 1999 tot 2009 lid van de Dutch Publication Committee. Daar verzorgde ze de notulen van het vertaalcomité.

Abadi is opgegroeid in Nederlands-Indië, waar haar vader aan de spoorwegen verbonden was. Ze werd opgevoed door een baboe, die Imon heette. In 1942 vielen de Japanners binnen waarna ze drie jaar, van haar zestiende tot haar negentiende, in een Jappenkamp moest doorbrengen. Na de oorlog vertrok het gezin naar Nederland waar Abadi in Leiden ging studeren. Van een medestudent kreeg ze het boek  ‘In een Oosterse Rozentuin’. Dat was haar eerste kennismaking met het soefisme. In 1958 – 1959 werkte Abadi in Eindhoven. Een kennis vroeg haar of ze mee ging op vakantie naar Joegoslavië. Op die vakantie ontmoette ze Subhan van Lohuizen die haar later met zijn familie in contact bracht. Via hen leerde ze ook de Zweedse Karima Angström kennen. In 1960 verhuisde ze naar Den Haag waar ze de  diensten  ging bezoeken. Daar ontmoette ze ook Musharaff Khan die haar enig tijd later, rond de kerst, inwijdde op de Frederik Hendriklaan, waar hij toen nog woonde.  In 1971 verhuisde ze naar Deventer. Shanti Witteveen – Wibout, de moeder van Karimbakhsh Witteveen, was daar toen centrumleider.

Hogendorp, Lakmé van, Petronella

Driebergen, 8 januari 1903 – Vevey, Vaud, Zwitserland, 18 oktober 1949.

Dochter van Mahtab van Hogendorp. Echtgenote van Mumtaz Armstrong die ze leerde kennen tijdens de zomerscholen van Suresnes in de jaren twintig. Het huwelijk vond plaats op in Genève op 20 september 1926.

Hogendorp, Otto van

Den Haag 17 maart 1858 – La Tour de Peilz (Vaud) 17 juni 1936

Diplomaat. Studeerde in Leiden. In 1913 werd hij kamerheer in buitengewone dienst van Koningin Wilhelmina.  Echtgenoot van Mahtab van Hogendorp van Notten en vader van Lakmé van Hogendorp.

Hogendorp – van Notten, van, Mahtab Agatha Johanna Elisabeth, Barones

Amsterdam, 28 januari 1873 – Amersfoort 21 augustus 1952

Nederlandse die in de jaren ‘20 in de buurt van Genève (La Tour de Peilz) woonde en daar met Hazrat Inayat Khan in contact kwam en mureed werd. Moeder van Lakmé van Hogendorp, de vrouw van Mumtaz Armstrong. In 1921 was zij lid van het eerste Exectutive Council van de Soefi Beweging.

Honigh, Amir, Frans Matthijs

31 augustus 1945

Voorzitter Soefi Jongeren vanaf november 1970 tot 1975, daarmee opvolger van Salim Lange. Hij vormde een bestuur met Allahbakhs Witteveen, Frank en Mirjam van Leer en Sirdar/Sardar Tenhaeff.

Amir werd op zaterdag 19 oktober 1963, op 18-jarige leeftijd, door Pir-o-Murshid Musharaff Khan ingewijd in de Soefi Orde (de ‘Innerlijke School’). Een paar jaar later ontving hij de wijding als cherag in de Universele Eredienst.
Later verbleef hij enige tijd in de Khankah Four Winds in Engeland, samen met Fazal Inayat Khan. Hij was in die jaren getrouwd met Els Hawilah Hogervorst.
Amir werd geïntroduceerd in de Soefi Beweging en het Amsterdamse Centrum door Alim en Hakima Vosteen (na hun scheiding voert zij weer haar eigen familienaam Vis). Andere ‘grote bekenden’ uit die tijd waren voor hem Dildar Hartsuiker, Latif de Ruiter, Maheira de Nie en – in Wassenaar – Akbar Lange en zijn zoon Salim (Arjuna).
In zijn hart is hij nog steeds Soefi. Zijn jaren in de Soefi Beweging vormen, naar eigen zeggen, een fundament in zijn leven. Veel later, sinds het midden van zijn 40-er jaren is hij een meer esoterisch-christelijke richting uitgegaan (maar nog steeds met een duidelijk kosmisch-universele inslag).

Hoorn, van, Dien

Amsterdam 1888 – Amsterdam, 12 augustus 1961

Echtgenote van Theo van Hoorn. Zuster van Lucie van Hoorn. Haar eerste contact met de Soefi Beweging is in de winter van 1923 waar ze, op verzoek van Camilla Schneider, een lezing van Inayat Khan bijwoont in het muzieklyceum van Amsterdam. De dag er na gaat ze naar een bijeenkomst in het huis van Fatema Cnoop – Koopmans in de PC Hooftstraat. Daar ontmoet ze onder andere Azmat Faber, Salima van Braam en de architect Piet Kramer. In de voorzomer van 1924 bezoekt ze een lezing van Murshid in de Anna Paulownastraat 78, het huis van Sirdar en Saida van Tuyll van Serooskerken. In 1924 bezoekt ze ook voor het eerst de Zomerschool in Suresnes.

Hoorn, van, Lucie

29 oktober 1988 – 12 augustus 1962

Mureed vanaf 1924. Zuster van Dien van Hoorn de vrouw van Theo van Hoorn. Lucie werd door een collega-arts en vriendin getipt dat Hazrat Inayat Khan een lezing zou geven in Amsterdam. Lucie zat op dat moment in een moeilijke fase van haar leven. Op de lezing ontmoette ze tot haar verrassing haar eigen zus Dien, de vrouw van Theo van Hoorn  die ook was gegaan. (Zowel Lucie als Dien is een achternicht van Theo en tevens zijn respectievelijke schoonzus en echtgenote PK). De lezing vond plaats in het muzieklyceum in Amsterdam. Een week later had ze daar haar eerste interview in het huis van Fatema Cnoop Coopmans. Lucie werd in januari 1924 mureed.

Hoorn, van Theo(door)

1887 – 1957

Mureed vanaf de jaren 20 van de vorige eeuw, voornamelijk bekend vanwege zijn persoonlijke memoires getiteld: ‘Herinneringen aan Hazrat Inayat Khan en het Westers Soefisme’. Dit boek schreef hij in de oorlogsjaren, maar het werd pas in 1982 door Ameen Carp uitgegeven. Getrouwd (en later gescheiden) met Dien van Hoorn (Amsterdam 1888 – Amsterdam, 12 augustus 1961). Theo en Dien waren achterneef en -nicht van elkaar.

Hoyack Salamat Louis Johan August

5 maart 1893 –  16 februari 1967

Hoyack was theosoof voordat hij zich bij de Soefi Beweging aansloot. Hij kwam voor het eerst in contact met Hazrat Inayat Khan in januari 1924 toen de laatste in Nederland was voor een serie lezingen.

Mureed uit de theosofische hoek. Goede vriend van Eduard (Yusuf) van Ingen. Bezocht de zomerscholen van ’24, ’25 en ’26. Een rationele man die moeite had met de devotionele kant van de mystiek. Bij hem ging het eerder om begrijpen en doorgronden. Was naar eigen zeggen op zoek naar een ‘theoretisch sluitende wereldbeschouwing’. Getrouwd met Daniëla (Ella) Hoyack – Cramerus. Kunstenares. Veelvuldig schrijver in de Soefi gedachte, intellectueel, Islam kenner, schrijver van diverse essays en boeken (o.a. De Boodschap van Inayat Khan). Buiten Soefikringen publiceerde hij veel artikelen van geschiedkundige, theologische, filosofische en literaire aard, onder andere in het Haagsch Maandblad. Zijn publicaties verschenen in de periode 1930 – 1967.

Voor de tweede wereldoorlog begaf Hoyack zich in de fascistische kringen van het Zwart en Nationaal front en was hij bevriend met de extreem rechtse Wouter Lutki. Meer informatie te vinden op bijgaande link.

http://blog.despinoza.nl/log/louis-hoyack-1893-1967-schreef-spinoza-als-uitgangspunt-2.html

Over Wouter Lutki: http://nl.wikipedia.org/wiki/Wouter_Lutkie

Ook publiceerde Hoyack in het blad ‘Hier Dinaso’ een orgaan van het Verbond van Dietsch Nationaal Solidaristen dat in in 1940 onder druk van de bezetter fuseerde met de NSB. Uit al zijn werk blijkt Hoyack een anti-democraat en een aanhanger van de Autarkie (nationale zelf voorzienendheid, het sluiten van de grenzen voor internationale handel)

De grootvader van Louis Hoyack was Ludwig Hoyack een rijke graanhandelaar uit Amsterdam. Zijn vader was Friedrich Carl HOYACK, z’n moeder Brigitte Pauline Barones Sweerts DE LANDAS WYBORGH. In het Algemeen Handelsblad van 7 maart 1893 verscheen deze advertentie, waaruit blijkt dat hij in Rotterdam geboren werd en bij de geboorteaankondiging nog geen naam meekreeg.

Hoyack ging in Rotterdam rechten studeren. Op 22 jarige leeftijd haalde hij zijn kandidaatsexamen.

Rotterdamsch Nieuwsblad 19 februari 1915

Hübner, Khusnasib, Elouis

Doesburg 1884 – Den Haag 11 april 1959

Werkte voor de Shell in Nederlands Indië. Huwde zijn eerste vrouw Eva Johanna de Decker op 12 juni 1913. Het echtpaar scheidde  op 27 oktober 1927. Vervolgens was hij van 1933 tot 1936 getrouwd met Shakti van Stolk, een zuster van Sirkar van Stolk. Na zijn vervroegde pensionering kwam hij naar Nederland en werd hij Soefi.  Hübner volgde Sirkar van Stolk in 1934 op als organisator van de zomerschool in Suresnes. Hij was aanwezig op vrijwel alle zomerscholen van de jaren ’30, ’40 en ’50. Daarnaast was hij persoonlijk secretaris van Shaikh-ul-Mashaik Maheboob Khan. Na de tweede wereldoorlog liet hij de umlaut weg uit zijn achternaam

Ingen, van Yusuf (Yusouf, Yussouf) Carel Frederik Eduard, Jonkheer

’s-Hertogenbosch 12 januari 1899 – Woerden 5 september 1933

Zoon van Lodewijk Johan van Ingen (1848 – 1917) en Anna Maria de Perponcher (1862 – 1920). Zijn vader was in zijn werkzame leven postdirecteur.

      
Overlijdensadvertenties van beide ouders in de Arnhemse Courant

Yusuf was een mureed uit de periode ´22 – ´27 tijdens de zomerscholen in Suresnes onder leiding van Hazrat Inayat Khan. Volgens Theo van Hoorn was hij musicus, componist, dichter en beeldhouwer geweest. Daarna heeft hij zich in Arnhem een tijd bekwaamd in het zakelijke leven op het kantoor van een zwager van Van Hoorn. Hij verhuisde in 1928 naar Woerden, waar hij directeur werd van een tegel- en steenfabriek. Samen met zijn echtgenote Zuleikha van Ingen – Jelgersma, leidde hij vanaf dat moment het centrum in Utrecht. Hij werd in 1933 in Woerden vermoord door een medewerker van zijn bedrijf. Zie de kroniek, 1933 of klik hier.

Yusuf en Zuleikha waren de ouders van de acteur Eric van Ingen (1921 – 2000)


Eric van Ingen

Ingen – Jelgersma, van, Zulaikha Johanna Classina (Joop)

1892 – Utrecht, 13 september 1969

Nederlands Soefi van het eerste uur. Was in de jaren ’10 van de vorige eeuw getrouwd met Sirdar Van Tuyll. Was daarna getrouwd met Yusuf van Ingen tot zijn dood in 1933. Stichtster van het centrum Utrecht. Dochter van een bekende Leidse hoogleraar Jelgersma. Woonde na de dood van haar man lange tijd samen met Azmat Faber. Zulaikha is begraven op begraafplaats Westduin in Den Haag.

Zuleikha van Ingen op latere leeftijd 

Innemee, Joop, J.H. Puran

Den Haag 1916 – Amsterdam 2 juli 2011

Puran Innemee, geboren in De Haag in de Bazarstraat waar zijn vader een stoffeerdersbedrijfje had, kwam in 1930 als jongen van veertien in aanraking met het Soefisme. Tot 1940 bezocht hij elke week een Universele Eredienst in Den Haag in het centrum van Sirdar van Tuyll van Serooskerken aan de Anna Paulownastraat. In 1933 werd hij op 17 jarige leeftijd door Sirdar van Tuyll ingewijd.

Mijn vader was stoffeerder, Hij woonde in Den Haag in de Bazarstraat, vlak bij de Anna Paulownastraat. Hij was een kleine zelfstandige. Mijn vader had een paar goede klanten, onder andere een zekere Baron van Tuyll van Serooskerken. Dat gebouwtje daar in de Anna Paulownastraat, die Soefikerk die er in 1929 achter is gebouwd, daar heeft mijn vader twee crèmekleurige gordijnen voor gemaakt, die boven het publiek halverwege de hoogte van de zaal strak gespannen werden, om rust aan de ogen te geven; één in de lengte en één in de breedte. Het was een heel probleem om ze op te hangen. Op een gegeven moment zei mijn vader tegen mij: “Joop, ik ga eens kijken wat dat nu is waar ik voor werk. Ja, je zag dat zaaltje wel, maar … Toen gingen we met z’n tweetjes op een zondag naar de Anna Paulownastraat 78 (…)

Na de oorlog woonde Puran in Amsterdam waar hij apotheker van beroep was. Pas in 1982 nam hij weer contact op met de Soefi Beweging. In de jaren ’90 was hij penningmeester en 2e secretaris van het dagelijks bestuur van de Soefi Beweging Nederland. Wali van Lohuizen was destijds Nationaal Vertegenwoordiger. Puran publiceerde in 1998 een overzicht van de geschiedenis van de Soefi Beweging aan de hand van de notulen van het Nationaal Comité getiteld ‘Gedachten over de geschiedenis van de Soefi Beweging in Nederland’.

Op de afbeelding zien we Joop Innemee in zijn apotheek in de jaren ’40

Jansen, Sharif B. Karel Frederik Rechlien Dr. Murshid

Indonesië, 17 december 1908 – Sydney, 9 december 1990

Nederlandse mureed. Woonde het grootste deel van zijn leven in Nederlands Indië. Was daar gedurende de oorlog geïnterneerd in een kamp van de Japanse bezetter. Zijn vader was de minister van onderwijs in Indonesië. In 1923 verhuisde hij naar Nederland om rechten te studeren en vervolgens te promoveren. In 1938 keerde hij terug naar Indonesië om te gaan werken voor het ministerie van Economische zaken. Zijn echtgenote Hermoine was ook opgegroeid in Indonesië. Jansen emigreerde in 1951 naar Australië. Was daar Nationaal vertegenwoordiger vanaf 1958. Jansen kwam al in Indonesië in contact met de filosofie van het soefisme. Later tijdens een verblijf in Turkije ontmoette hij de Mevlevi soefi’s en volgde hij bij deze groep een spirituele training. De toenmalige echtgenote van Murshid Musharaff Khan, Savitri van Rossum du Chattel, was een tante van Jansen. Via haar kwam hij in contact met Musharaff. In 1946 werd hij door hem in gewijd. In 1961 kreeg hij van Musharaff zijn soefi-naam ‘Sharif’

Op de afbeelding zien we de omslag van het boek: Mursid Sharif Jansen, a Sufi in Australia van Leonie Zubun Shore (2008)

Jodjana, Raden Ayou (vrouwelijke Javaanse titel)

(Geboren: Elisabeth (Betty) Anna Carolina Pop, Artiesten-naam: Khourshed de Ravalieu)

1888 – 1981

Nederlandse mureed uit de Londen tijd. Zangeres. In de jaren ´10 van de vorige eeuw is ze (toen nog onder de naam Elisabeth Pop) getrouwd met Anthonie Artz. Haar opleiding kreeg ze zowel aan het consevatorium, aan het toneel als bij Dr. Kurt Binswanger, een van de grondleggers van de fysiotherapie. In Londen trad ze op onder de artiestennaam Khourshed de Ravalieu. Ze woonde met de familie van Hazrat Inayat Khan in de huizen aan Addison Road en later Ladbroke Road. Ze ontving van Hazrat Inayat Khan de klassieke Soefi training. Hij gaf haar de opdracht om het onderricht dat zij van hem had ontvangen door te geven – maar op een geheel andere, bij de geaardheid van de Westerling passende, wijze.  Aan het einde van haar leven publiceerde ze haar bevindingen in 1981 in het werk: A Book of Self Re-education. Een boek met daarin o.a. meditatie- en yoga-oefeningen en een aantal biografische aantekeningen over haar periode in London. Ze gaf in de jaren ’60 les aan de toneelschool van Amsterdam, waar o.a. Henk van Ulsen en Ramses Shaffy haar studenten waren.

Jonker – Semmelink, Shanti, Cornelia Diederika

Geboren Nijmegen, 9 november  1895 – overleden 8 januari 1977

Centrumleidster Utrecht / Bilthoven in de jaren  ’60 van de vorige eeuw. In de jaren ’50 was ze secretaris van het bestuur van de Nederlandse Soefi Beweging. Later werd ze nationaal vertegenwoordigster van Nederland (1963 – 1969). Ze trouwde met Oene Jonker (overleden 28 maart 1963)  op 7 oktober 1922. Het gezin verhuisde op 1 april 1952 naar Bilthoven (Rubenslaan 3) Ze hadden drie dochters, Karin (1927), Ingeborg (1928) en Zohra (1936) *. De broers van Inayat Khan kwamen regelmatig bij de familie Jonker op bezoek in de jaren ’40 en ’50.

Shanti’s vader, Derk Semmelink, was architect. Zie ook: https://nl.wikipedia.org/wiki/Derk_Semmelink

Shanti ligt met haar man begraven op Begraafplaats Den en Rust, Frans Halslaan 27, Bilthoven

Kerbert, Azim

Soefi uit de Suresnestijd. Zoon van A. Kerbert en Johanna Wundert. Vader van Shireen Smit – Kerbert. Centrumleider in Amersfoort in de jaren ’30. Gertrouwd in oktober 1924 met Narbadi M.N. Kerbert – Schroeter (overleden 1970).

Azim Kerbert, hier samen met Salima van Braam

Kerbert,  – Schroeter, Narbadi

Geboren 1883 –  Overleden in Driebergen, 1970

Echtgenote van Azim Kerbert. Moeder van Shireen Smit – Kerbert. Ze overleed bij een brand in het verzorgingshuis waar ze woonde. Onderstaande foto is in 1965 gemaakt door Alim Vosteen toen hij haar bezocht in het betreffende verzorgingshuis.

      

Klaassen, Ramana, Hetty

1916 – 20 maart 2002

Centrumleidster Hilversum in de jaren ‘70 en ‘80 van de vorige eeuw. Volgde in die functie Shaukat Faber op.

Kluwer, Salar, Nico

Deventer, 4 december 1897 – Deventer, 15 februari 1975

Mureed uit Deventer. Hoorde Hazrat Inayat Khan voor het eerst spreken in Deventer in 1924. Salar was toen 27 jaar. Eigenaar van de gelijknamige uitgeverij in Deventer, vanaf 1972 Ankh-Hermes genaamd. Publiceerde van de 30’er tot en met de 50’er jaren vrijwel alle boeken van Hazrat Inayat Khan zowel in de Engelse versie als de Nederlandse vertaling. Verliet de SB in 1950, maar bleef wel betrokken bij het centrum Deventer.

Salar Kluwer is begraven in Gorssel.

 

Uit Trouw, 18-5-1998 ‘We hebben de tijd mee’

De geschiedenis van Ankh-Hermes begint bij Nico Kluwer (1897-1975), zoon van AEbele Everts Kluwer, die in 1889 een uitgeverij had opgericht. Nico Kluwer was een idealist en een pionier, die zo zijn eigen ideeën had over het type boeken dat Kluwer, toen gespecialiseerd in schoolboeken, zou moeten uitgeven. Tijdens zijn rechtenstudie maakte Nico kennis met ingenieur J. A. Blok, die hem in contact bracht met de theosofie. Deze kennismaking met oosterse spiritualiteit, esoterie en occultisme heeft hem de rest van zijn leven niet meer losgelaten. Het contact met Blok blijft en het eerste boek dat Nico Kluwer in 1923 uitgeeft, ‘Staats-idee en religie’ is van Bloks hand. Dit boek betekent het begin van wat vijftig jaar later uitgroeit tot Ankh-Hermes.(…)
Nico Kluwer voelt zich meer nog dan tot de theosofie aangetrokken tot het soefisme, dat in 1910 door de Indiase mysticus en musicus Hazrat Inayat Khan naar het Westen is gebracht. In 1924 bezoekt hij de zomerschool van Inayat Khan in het Franse Suresnes. Daar leert hij ook zijn vrouw kennen, Bé Rahusen. Vader AEbele is niet gecharmeerd van de oosterse escapades van zijn zoon en vraagt hem dan ook te stoppen met het ‘importeren van Oostersche Cultuur. Die past niet Europa, allerminst in ons land en in het geheel niet bij zakenmenschen die een helder hoofd moeten houden. Overgave aan de Oostersche droomerijen brengt je zeker leed.’
Zoon Nico trok zich van vaders vermaningen echter niets aan en langzaam maar zeker ontwikkelt hij een geheel eigen fonds binnen de uitgeverij. Als eerste in Nederland geeft hij werk uit van Inayat Khan. Door een ruzie met het internationaal hoofdkantoor van de soefi-orde stopt hij daarmee echter na de oorlog. Via Servire zijn de Khan-boeken inmiddels ondergebracht bij Panta Rhei. Ondanks het verbod van de nazi’s op ‘occulte’ boeken heeft Nico Kluwer zijn esoterische schatkamer, op één enkele inbeslagname na, zonder kleerscheuren de oorlog doorgeloodst. In de fase van wederopbouw na de oorlogsjaren is er, anders in de voorafgaande periode van grote crisis, weinig behoefte aan spirituele boeken. De uitgeverij merkt dat duidelijk aan de verkoopcijfers, maar Nico gaat door. In 1947 wil hij ‘Magiërs en Zieners’ uitgeven, van Maurice Magre. In de ogen van zijn vader en broer Evert is dit boek echter te anti-katholiek en overschrijdt het de grens van het toelaatbare. Nico geeft het boek toch uit en, hoewel de verhoudingen goed blijven, scheidt hij zich af en richt in 1949 de uitgeverij N. Kluwer N.V. op. Dan ontstaat ook het Nico Kluwer-logo met het ankh-kruis. Dit Egyptische symbool staat voor (eeuwig) leven en bevat bovendien de klank ‘NK’.

De definitieve afscheiding van het moederbedrijf vindt uiteindelijk plaats in 1972. Vanaf dat moment heet Nico Kluwers geesteskind Ankh-Hermes. Zoon Paul, die al sinds 1954 in zijn vaders bedrijf werkzaam is, neemt in 1963 het roer over. Was voor zijn vader vooral de overbrugging van de kloof tussen oosters en westers gedachtegoed de grote drijfveer, bij Paul wordt het kernwoord ‘bewustwording’, zowel op spiritueel en psychologisch vlak als op het gebied van gezondheid. Bovendien heeft Paul, anders dan zijn vader, ook oog voor het christendom en dan met name de esoterische, gnostische kant daarvan.

Kluwer – Rahusen, Hayat, Catharina (Ine) Elisabeth

Amsterdam 18 augustus 1896 – Gorssel 30 juni 1984

Echtgenote van Salar Kluwer. Samen kregen ze drie kinderen: Shanti (Baudewina), Sunita (Machteld) en Salim (Paul).

In 1923 doet ze samen met C.A. Wegelin pogingen om het werk van Murshid ook in Japan en China te verbreiden.

Hayat op jonge leeftijd tijdens de zomerscholen in Suresnes

Kluwer, Paul (Salim):

10 augustus 1931

Zoon van Nico Kluwer en Hayat Kluwer Rahusen. Paul zette de uitgeverij van zijn vader voort.

Koster, Karim, Kees,

Enschede 1931

Mureed vanaf 1954. Groeide op in Twente. Centrumleider van Zwolle van 1968 tot 2014. Vertaler van een aantal soefiboeken naar het Nederlands (o.a. The Smiling Forehead).

Kramer, Musawwir Piet

Amsterdam, 1 juli 1881 – Santpoort, 4 februari 1961
Architect. Ontwierp de Universel voor Suresnes en ontwierp en bouwde de ‘Kerk van Allen’ voor Van Tuyll aan de Anna Paulownastraat 78 in Den Haag.

Van zijn Wiki-pagina:
Pieter Lodewijk (Piet) Kramer (Amsterdam, 1 juli 1881 – Santpoort, 4 februari 1961) was een Nederlands architect en een van de voornaamste vertegenwoordigers van de Amsterdamse School. Hij is vooral bekend als architect van de Haagse Bijenkorf (zie onderaan) en van honderden bruggen in Amsterdam.

Leven en werk
Kramer werkte van 1903 tot 1913 op het architectenbureau van Eduard Cuypers, waar ook Michel de Klerk en Jan van der Mey werkzaam waren. Het drietal Kramer, De Klerk en Van der Mey ontwierpen in 1911 het Scheepvaarthuis, dat geldt als eerste grote voorbeeld van Amsterdamse Schoolarchitectuur. Na 1913 was Kramer werkzaam op het bureau van K.P.C. de Bazel.
Van 1917 tot 1952 was hij architect bij de afdeling Bruggen van de Gemeentelijke Dienst Publieke Werken. In totaal ontwierp Kramer zo’n tweehonderd bruggen[2]. Bij die bruggen ontwierp hij ook vaak de bijbehorende brughuisjes, het smeedwerk en zelfs de beplanting. Het beeldhouwwerk werd meestal door Hildo Krop verzorgd. Van deze vele bruggen draagt de P.L. Kramerbrug zijn naam, deze verbindt de Jozef Israëlskade met de Amstelkade ter hoogte van de Amsteldijk.
Ook ontwierp Kramer in de jaren 20 diverse woonblokken in de nieuwe wijken Amsterdam-Zuid en Amsterdam-West. De meest bekende hiervan zijn de arbeiderswoningen De Dageraad van de gelijknamige woningbouwvereniging in de Nieuwe Pijp uit 1921, die in samenwerking met De Klerk tot stand kwamen. De hoekpartij van het complex P.L. Takstraat/Burg. Tellegenstraat is hier zeer opvallend. Net als bij het torentje van De Klerk aan de Hembrugstraat had deze geen functie, maar was puur als versiering bedoeld.
Buiten Amsterdam ontwierp Kramer onder meer de Bijenkorf (1924-1926) in Den Haag en een tuinmanswoning en drie villa’s in Park Meerwijk in Bergen. De drie villa’s werden al spoedig door brand verwoest. Ook leverde Kramer bijdragen aan het tijdschrift Wendingen.
Hij is begraven op Begraafplaats Westerveld in Driehuis. Zijn zoon, Friso Kramer, was industrieel ontwerper. Zijn dochter Melisande Kramer was kunstenares.

Selectie van werken
• 1913-1916: Scheepvaarthuis, Amsterdam, samen met Jan van der Mey (hoofdarchitect) en Michel de Klerk.
• 1919-1922: Woningcomplex De Dageraad, P.L. Takstraat/Burg. Tellegenstraat en omgeving, Amsterdam (samen met Michel de Klerk).
• 1916-1918: Villa’s Tamelone, Mevena en Rogier, in Park Meerwijk, Bergen NH (verwoest in 1922).
• 1917: Huis Tyltyl in Park Meerwijk, Bergen.
• 1921: Het Zwarte Huis, Okeghemstraat, Amsterdam.
• 1921: Brug 400 (naderhand P.L. Kramerbrug genoemd), Amsterdam
• 1923: Plan West, Hoofdweg/Postjesweg
• 1924-1926: Bijenkorf, Den Haag.
• 1927: woningcomplex en leeszaal Coöperatiehof, met Van Buurenmonument (1936)
• 1928: winkelinterieur van de hedendaagse Patisserie Holtkamp
• 1928: kerkzaal voor de soefibeweging aan de Anna Paulownastraat in Den Haag[3]
• 1929: Woning, Merellaan, Aerdenhout
• 1935: Monument voor het Reddingswezen, Den Helder
• 1937: Brug 413, Zuider Amstelkanaal, Amsterdam
• 1953: Brug 604, met pergola’s, Burg. Röellstraat over Burg. Cramergracht, Amsterdam Nieuw-West

Kramer – van de Weide, Moenie Johanna Pajakombo

Pajakombo, Nederlands Indië 2 maart 1885 – Leiden 27 januari 1965

Echtgenote van architect Piet Musawwir Kramer. Samen met hem had ze 6 kinderen, 2 jongens en 4 meisjes.

Friso Kramer (1922) is een van de zes kinderen van Piet en Moenie.
Hij is bekend geworden als industrieel ontwerper.

Kunst, Iman, Johanna M.

1898 (?) – 1989

Juriste. Werd vlak na WOII Mureed. Al snel werd ze actief in de organisatie van de Soefi Beweging Nederland als financieel en juridisch medewerkster. Ze was centrumleidster van achtereenvolgens Leiden, Arnhem en Ede. Redactrice van de Soefigedachte in de 50’er en 60’er jaren. Schreef in die tijd de verslagen van de zomerschool in de septembernummers van de SG. Bezocht de Dargah in India en schreef hierover verslagen in de Soefi Gedachte. Haar initialen onder artikelen in de Soefi Gedachte waren steeds: IJMK of JMK)

Iman Kunst op jongere leeftijd

Lange, Akbar G.C. Ir.

1901 – 7 november 1981

Zoon van Halima Lange.  Hij kwam bij het Soefisme via zijn studievriend Wazir van Essen die in de jaren ’20 ook in Delft studeerde. Pas daarna werd zijn moeder Halima mureed. Akbar was getrouwd met Karima Lange – Elink Schuurman, die eind juli 1956 tijdens de Zomerschool overleed.  Zij hadden drie zonen: Ashraff, Jahangir en Salim (later: Arjuna 1940 – 2008) Lange. Hij was bouwmeester van de Murad Hassil in 1969. Directeur van de planologische dienst in Zuid Holland. Benoemd tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw en drager van het officierskruis in de orde van Oranje Nassau.

Akbar op jonge leeftijd ten tijde van de zomerscholen in Suresnes

 

 Akbar Lange in 1970, gezeten in het Amfi theater van Murad Hassil

Lange, Arjuna (voorheen: Salim) Gerard  S.G.

Wassenaar 29 augustus 1940  – Voorschoten 26 mei 2008

Psychiater. Centrumleider Den Haag Banstraat in de negentiger jaren van de vorige eeuw, zoon van Akbar Lange, kleinzoon van Halima Lange. Hoofd van de Sufi Youth Brotherhood in de jaren 60. Healing Conductor. Salim werd op 21-jarige leeftijd ingewijd door Murshid Musharaff in oktober 1961. In een andere versie wordt hij in september 1956 door Ali Khan op 16-jarige leeftijd geïnitieerd op de Frederik Hendriklaan (toespraak Arjuna in Murad Hassil op 2 april 1995 tijdens een herdenkingsavond van Ali Khan)

Salim op 25 jarige leeftijd

Lange – Visser, Halima, Hilja

1875 – 1966

Moeder van Akbar, grootmoeder van Arjuna. Centrumleidster van Wassenaar vanaf de jaren ’30 tot 1968, toen haar zoon Akbar het overnam.  Ze was een aantal jaren secretaresse en begeleidster tijdens reizen van Murshid Ali Khan. Ze speelde piano en begeleidde in die hoedanigheid Murshid Ali Khan wanneer hij Indiase liederen zong tijdens erediensten en  zomerscholen in de jaren ’50.

Leer – Lindeman, van, Myra, Mary

Geboren in Zeist op 2 juli 1921 – overleden 16 juli 2016

Soefi vanaf de vroege jaren ’50. Haar vader was conservator van het Rijksmuseum in Amsterdam. Haar man, Ed van Leer was in de oorlog Engelandvaarder en had aan de invasie in Normandië meegedaan. Ze trouwden in 1946. Ze begon haar Soefi leven in Amsterdam, waar ze de klassen volgde bij Salima van Braam. In 1954 verhuisde het gezin Van Leer naar ‘t Gooi waarbij ze aansluiting vonden bij het centrum Hilversum, dat destijds onder leiding stond van Ramana Klaassen. Ze is de moeder van Thijs van Leer (1948), Frank van Leer (1950) en Maarten (Ophiël) van Leer (1960).  Deze laatste is actief binnen de Inayati Order als koorleider. Mary ging op enig moment van de Beweging naar de Orde. Ze was daar jarenlang redactielid van het tijdschrift ‘De Boodschap’, later ‘Sofia’. Ed van Leer (22 september 1920) stierf in 1994.

                  

Ed van Leer in 1956                                   Ophiël van Leer

Lensink, Munawir Gerrit Jan

Rotterdam 19 december 1899 – Rotterdam 26 oktober 1960

Journalist. Publicist in de Soefi gedachte. Zijn vrouw, Wijbrigje Koopmans (1911 – 2009) had als Soefi naam Dawlat. Munawir stierf ten gevolge van leverkanker.

 

Blijkbaar heeft Lensink in de oorlog een minder fraaie rol gespeeld zoals blijkt uit een uitspraak van de Raad van beroep voor Perszuivering in 1948:

“XII.38    Gerrit Jan LENSINK, geboren op 19-12-1899 te Rotterdam, overleden op 26-10-1960 te Rotterdam op 60-jarige leeftijd, door de Raad van beroep voor Perszuivering is op 24 aug 1948 bepaald dat hij wordt ontzet van het recht werkzaam te zijn in een journalistieke of leidende niet journalistieke functie in het perswezen voor een tijd, welke geacht wordt te zijn ingegaan op 24 aug 1948 en eindigt op 31 dec 1949, zoon van Hendrik Jan LENSINK (zie XI.23) en Johanna Hendrika MEIJER.”

Gehuwd met W. KOOPMANS.
Uit dit huwelijk:

   1. Anne Marie.
   2. Henk.
   3. Harm.

Bron: http://www.peterlensink.nl/apenhorst/per.htm

 

Over de ‘Raad van Beroep voor Perszuivering:

De Raad van Beroep voor de Perszuivering werd na de Tweede Wereldoorlog (1947 tot1951) ingesteld als beroepsorgaan voor uit hun functie gezette ‘foute’ journalisten, redacteuren, correspondenten en persfotografen van dag- en weekbladen. Het archief bestaat voor het overgrote deel uit dossiers inzake de afgehandelde beroepen van afzonderlijke journalisten en uit behandeling van de adviezen afkomstig van de Commissie voor Perszuivering. Een klein gedeelte van het archief heeft betrekking op de interne organisatie.

(bron: Inventaris van het archief van de Raad van Beroep voor de Perszuivering, 1947-1951, ministerie van OC&W)

Leschot, mej. Elvira, Elveerah

27 oktober 1941

Soefi vanaf 1960. Maakte zomerscholen mee en ook bijeenkomsten in Suresnes met Pir Vilayat. Heeft zich in de jaren ’70 aangesloten bij de groep van Fazal die ze ook volgde naar de Khankah Four Winds in Engeland. Woont thans in Katwijk aan Zee waar ze nog steeds musical tunings organiseert in de Universel Murad Hassil. Ze is zangeres en pianiste. In het verleden speelde ze ook tijdens Universele Erediensten op de piano.

Limburg Stirum, van, Shafi

Shafi van Limburg Stirum trouwde in juni 1976 met Karamnavaz Graaf van Bylandt (zie aldaar)

Linden, Peter van der.
(Den Haag, 1 december 1923 -Den Haag, 20 maart 2019) ) was een Nederlands acteur en verhalenverteller en mureed van de Soefi Beweging.
Peter van der Linden is een zoon van acteur en regisseur Jan van der Linden. Na zijn opleiding aan de tekenacademie en landbouwschool in Ommen, werkte hij enige tijd als boerenknecht. Via zijn vader kwam Van der Linden als figurant terecht bij het Residentie Tooneel. Zijn professionele debuut maakte hij in 1948 bij het Zuid Nederlandsch Tooneel en hij speelde en regisseerde bij diverse gezelschappen, waaronder De Nederlandse Comedie en Toneelgroep Theater.
In de herfst van 1971 richtte Van der Linden samen met regisseur Erik Vos en acteurs Christine Ewert, Do van Stek en Carol Linssen Toneelgroep De Appel op. Binnen dit gezelschap was Van der Linden de creatieve motor van improvisatievoorstellingen als Kisten (1973) en Tafels (1974) en bleef, als acteur en regisseur, vast verbonden aan het gezelschap tot en met 1984[1] , waarna hij verhalen is blijven vertellen in zijn eigen huis: Theatertje Thuis. Van der Linden vertelt verhalen met uit verschillende tradities en past die gaandeweg aan. ‘Het worden als het ware je eigen verhalen’.
Peter van der Linden ontving in 1968 de Arlecchino (prijs) voor zijn rol als Signor Palmiro in Vanavond improviseren wij bij Toneelgroep Theater en in 1976 de Louis d’Or voor zijn.

Op 17 september 1983 wordt Shazadi Khan-  De Koningh 75 jaar. In de Anna Paulownastraat wordt ter ere van dit feit een samen zijn georganiseerd met als programma onderdeel een voordracht van soefi verhalen door Peter van der Linden.

Linde – Faber,  van de, Shaukat Mevr. S.M. Maria Anna Rijka (Mies)

Geboren: Harlingen 18 augustus 1893 – Hilversum 25 december 1974

Ontmoette Hazrat Inayat Khan voor het eerst in november 1924 bij de familie Kramer. De jaren ervoor had ze in Brazilië gewoond. Ze was aanwezig op de zomerscholen van ’25 en ’26.

Centrum leidster Hilversum, voorgangster van Ramana Klaassen. Zuster van Azmat Faber en Nicolaas (Fathayab) Faber.

Lint, Franciscus, Hendricus Nawab

Rotterdam 3 oktober 1934 – 16 december 2011

Mureed vanaf 1964. Woonde in die tijd in Rotterdam. Centrumleider in o.a. Drachten, Rotterdam en Den Bosch.

 

Lint – Bieleveld, Valia, Petronella (Bea)

Echtgenote van Nawab Lint

Lohuizen, van – Bernoulli, Amiran, Anita

Geboren 18 maart 1938 Bazel, Zwitserland – augustus 2023

Echtgenote van Hakim (Jelal-ud-din) van Lohuizen. Dochter van Mangala Bernoulli, een Zwitserse mureed. Toen ze nog bij haar ouders in Bazel woonde werd ze op 17-jarige leeftijd ingewijd door Murshid Ali Khan. Toen ze twintig was werkte ze een tijdje als au pair in Cambridge, Engeland.

Lohuizen, van – Peters Rahman Enne (Helen Anna Maria)

Hagen (Duitsland) 6 mei 1889 – Arnhem, 2 december 1993

Echtgenote van Kadir. Moeder van Subhan, Wali en Hakim. In 1923 gaat ze, op aanraden van Azmat Faber, naar een lezing van Hazrat Inayat Khan. Dit was in een zaal aan het einde van het Rokin in Amsterdam. Ze was toen onderwijzeres op een Montessorischool. In november 1924 wordt ze mureed als Murshid een paar dagen in Nederland is. In 1925 wordt ze door Murshid in Suresnes met Kadir in de echt verbonden tijdens de Zomerschool van dat jaar. In Rotterdam begonnen ze daarna klassen bij Rabia Robertson te volgen.

Lohuizen, van, Hakiem, Jelaluddin, Theodoor Paul, Murshid

28 november 1935 – 2016

Musicus, zoon van Kadir en Rahman van Lohuizen. Begeleidde in de 50´er en 60´er jaren Murshid Ali Khan en Musharaff Khan veelvuldig op de piano. Was 21 jaar lang centrumleider in Arnhem. Bij zijn geboorte kreeg hij de naam Hakiem. In ed jaren later kreeg hij een nieuwe Soefi-naam: Jelaluddin. Op de bijgaande foto zien we Jelaluddin samen met zijn vrouw Amiran.

Lohuizen, van Kadir Theodoor Karel Professor Doctor, Murshid

Den Burg, Texel, 5 augustus 1890 – 9 december 1956

Theo van Lohuizen hoorde Murshid voor het eerst spreken in de Doelenzaal in Rotterdam. Hij werd mureed van Hazrat Inayat Khan in 1924 tijdens zijn eerste bezoek aan de Zomerschool. Hij is de vader van Subhan, Wali en Hakim (Jelaluddin).  Theo kreeg samen met zijn vrouw een soefinaam van Shaikh-ul- Mashaik Maheboob Khan in 1930 of 1931. Vanaf dat moment werden ze in soefi-kringen Kadir en Rahman genoemd. Hij speelde een belangrijke rol in de opbouw van de Soefi Beweging in Nederland. Tevens was hij een van de meest eminente soefi’s binnen de IHQ.

Van zijn Wiki pagina:

Theodoor Karel van Lohuizen, algemeen bekend als Th.K. van Lohuizen, (Den Burg, 5 augustus 1890 – Den Haag 9 december 1956) was een Nederlands civiel ingenieur.

Hij was zoon van Arnoldus Johan Marinus van Lohuizen, ontvanger registratie domeinen en Kaatje Kievit. Hij was aanhanger van het (universeel) soefisme. Hij werd begraven op Oud Eik en Duinen te Den Haag. Hij was officier in de Orde van Oranje-Nassau. In Amsterdam werd een straat (Th. K. van Lohuizenlaan) naar hem vernoemd in de Architectenbuurt in het voormalig Oostelijk Havengebied.

Hij kreeg zijn opleiding aan de voorloper van de Technische Universiteit Delft (propedeuse: Weg- en waterbouwkunde, 1911, kandidaatsexamen c.i. 1916). Na die studie was hij enige tijd werkzaam bij Rijkswaterstaat, vervolgens verrichtte hij werk voor de gemeenten Rotterdam (woonwijk Oud-Mathenesse) en Bussum. Voorts was hij betrokken bij de publicatie van Een Toekomstig Landschap der Zuiderzeepolders, het Sociaal Technische Vereeniging van Democratische Ingenieurs en Architecten (S.T.V.), de woningtelling van rond 1922 en spreker op het Internationaal Stedenbouwkundig Congres in 1924. In 1928 ging hij werken voor de Dienst der Publieke Werken. Samen met collega Cornelis van Eesteren was hij verantwoordelijk over de westelijke uitbreiding van de stad Amsterdam, samengevat in het Algemeen Uitbreidingsplan (UAP). In 1952 had hij zitting in de studiecommissie en schreef mee aan een rapport betreffende uitbreidingsplannen/noodzaak van het door de Tweede Wereldoorlog geteisterde Arnhem. Hij en zijn commissiecollega’s en opstellers voorzagen een groei van die stad tot 160.000 mensen (in april 2017 waren dat er 156.050 volgens het CBS). Al eerder was hij voorzitter van een soortgelijke commissie in Hilversum.

Vanaf 1939 was hij privaat-docent aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam, vanaf 1947 was hij tevens buitengewoon hoogleraar stedenbouwkunde te Delft.

Hij overleed te Den Haag. Hij was vanaf 1922 tot aan zijn dood de bezitter van Compositie met blauw, geel, rood, zwart en grijs uit 1922 van Piet Mondriaan voordat het verhuisde naar het Stedelijk Museum

Lohuizen, van Subhan Hans Peter (H.P.S) Professor Doctor, Ir. Shaikh

Rotterdam 28 februari 1928 – Deventer 12 maart 2006

Zoon van Kadir en Rahman van Lohuizen. Op zijn 14e werd hij ingewijd door Murshid Ali Khan. Hij was onder andere centrumleider in Amsterdam en Hilversum en voorzitter Sufi Youth Brotherhood in de 50 er jaren. Hij is de broer van Wali en Hakim (Jelaluddin). Van 1946 tot 1953 studeerde hij in Delft. In die periode ging hij wekelijks naar de klassen in de Frederik Hendriklaan. Hij had dan ook veel contact met de familie Khan.

Subhan en Zahuran tijdens de Zomerschool van 1956

Lohuizen, van Wali Christian Wilhelm Professor Doctorandus, Murshid

Amsterdam 5 februari 1932 – 6 augustus 2023

Planoloog en emeritus-hoogleraar Urbanistiek aan de TU Eindhoven. Tegenwoordig woont hij in kunstenaarsdorp Laren, het Gooi. Zijn vader was Theo van Lohuizen, stedenbouwkundig onderzoeker bij de afdeling Stadsontwikkeling van de gemeente Amsterdam en vanaf 1948 hoogleraar Stedenbouwkundig onderzoek aan de Technische Hogeschool Delft. Net als zijn vader was de zoon zijn carrière ooit begonnen bij het verkeersvraagstuk, in zijn geval bij de Nederlandse Spoorwegen. Wali was Soefi Centrumleider van Utrecht en daarna in de 90´er jaren centrumleider van Amsterdam, samen met zijn vrouw Walia, met wie hij tevens jarenlang het beheer had over de ontwikkeling van de Dargah van Hazrat Inayat Khan in New Delhi.

Lohuizen, van – Mulder. Walia, Mab Doctor, Murshida

9 april 1934 – 16 februari 2013

Kunsthistorica. Centrumleidster in Amsterdam in de 90’er jaren samen met haar man Wali. Verrichte in de jaren ’90 veel werk bij de uitbreiding van het Dargah-complex in New Delhi.

Lohuizen – van Beek, van, Zahuran, Pieta

Echtgenote van Subhan van Lohuizen. Huwelijk met Subhan: 16 mei 1959.

Lugt,  Fatayab, Frits

1897 – 11 mei 1970

Mureed uit de Suresnes tijd. Ingewijd in 1926 in Suresnes tijdens de zomerschool. Eerst getrouwd met Bakhtavar, Tine (Martina Hendrika) Baak (huwelijk op 19 december 1929), later met mevrouw Karima Zoeteman. Alle drie waren ze enige tijd centrumleider van het centrum Enschede. Fatayab was dit van 1967 tot 1971. Het centrum wordt opgericht in 1930.

In het eerste huwelijk werden 3 kinderen geboren: Petie (1930 – 2018) Frits jr. en Piet.

Meerman, Khair

Bezoekster van de zomerscholen van de jaren ’60. Nog geen verdere gegevens

Mensink, Raushan Hermina Berentje ´Chitrani´

Rotterdam 13 augustus 1901 – Hilversum 8 augustus 1989

Nederlandse mureed. Dichteres, Verschijnt onder de bijnaam ‘Chitrani’ in het boek van Theo van Hoorn: Herinneringen aan Inayat Khan en het Westers Soefisme. Was achtereenvolgens getrouwd met: Dhr. Kervel (1925 – 1934), Dhr. Swane (1936 – 1967) en Dhr. H.P. Th. Glerum (1967 – 1989).

Mensink Hermina Berentje 13 okt 1925 
Gerhardus Frederikus Jacobus Kervel
Dit huwelijk was voltrokken in St.Giles, Londen Engeland
Bron: Echtscheidingen Diverse Inschrijvingen Gemeente Den Haag 9-jaren Tafel 1923 – 1931 

Merkelbach – Scherer, Gertruud Mary Alice, Trudy Khalila

Luzern, 23 maart 1924 – Katwijk, 5 oktober 2009

Nederlandse Mureed van Zwitserse komaf. Oud verpleegkundige. Goede vriendin van Murshida Shahzadi en Karim Koster. Sinds 1967 weduwe van Anton Nicolaas Merkelbach (oud hoofd van de politie in Noordwijk).

Meyboom, Margaretha Anna Maria Sophia,
Amsterdam 29 juli 1856 – Voorburg (Z.H.) 26 september 1927
Vertaalster van met name Scandinavische literatuur (o.a. Nils Holgerson). Voor de Soefi Beweging gaf ze al vroeg (1923) ‘Boodschap en Boodschapper’ uit, een verzameling van Murshid’s lezingen. Ook de eerste vertaling van de ‘Gayan’ uit 1926 was van haar hand. Ze ligt begraven op het kerkhof van Rijswijk.

Meijboom, Margaretha Anna Sophia, (bekend onder de naam Meyboom), sociaal werkster en vertaalster (Amsterdam 29-7-1856 – Voorburg (Z.H.) 26-9-1927). Dochter van Louis Susan Pedro Meijboom, Nederlands-hervormd predikant, en Angenis Henriëtte Frederika Tijdeman.
Margaretha Meyboom werd geboren als de tweede dochter in een vijf jongens en drie meisjes tellend domineesgezin te Amsterdam. Haar vader was als eerste vrijzinnige predikant in de Nederlandsche Hervormde Kerk geliefd en omstreden. Aan hem dankte zij – naar eigen zeggen – haar sociale belangstelling. De dochters Meyboom volgden particulier meisjesonderwijs aan de Keizersgracht. Na haar schooltijd was Meyboom tot haar eigen ongenoegen enige tijd ‘meisje-thuis’: ‘een steekje borduren, bezoekjes maken. We hielden het niet uit, m’n zuster en ik’. Door haar vader leerde zij de Scandinavische letteren kennen en waarderen. Op zeventienjarige leeftijd maakte zij zich het Deens eigen met behulp van vergelijkende bijbelstudie en een woordenboek.
Een sterke behoefte aan verdere ontwikkeling en een zinvolle tijdsbesteding bracht Margaretha Meyboom ertoe lerares te worden aan een zondagsschool, waar jongeren en volwassenen in een christelijke sfeer lezen en schrijven konden leren. Vader Meyboom overleed in 1874. Samen met haar moeder en drie van haar broers en zusters verhuisde Meyboom in juli 1881 naar Den Haag. Het afscheid van Amsterdam en het ouderlijk huis kostte haar moeite. Ook in haar nieuwe woonplaats vond zij snel zondagsschoolwerk en daardoor tevens werk op maatschappelijk gebied.
In 1890 reisde Margaretha Meyboom voor het eerst naar Denemarken om er voor vertaalster te studeren. Zij woonde een half jaar in Kopenhagen en volgde daar lessen bij de taalkundige Otto Jespersen, van wie ze later enkele lesmethoden vertaalde. Zij verwierf hierna de bevoegdheid om als beëdigd vertaalster in het Deens en het Noors op te treden, waardoor ze het recht had om officiële documenten als diploma’s, vonnissen en akten te vertalen. In Westerbro, een wijk van Kopenhagen, zag zij voor het eerst het voorbeeld van een coöperatieve huishouding. Na terugkeer in Nederland besteedde zij hieraan aandacht in lezingen en publicaties om te laten zien ‘hoeveel wij Hollanders van Deenen, Noren en Zweden konden leeren op het gebied van sociale toestanden, vrouwenbeweging, handenarbeid en onderwijs’ (‘Skandinavische literatuur’, 47-48). Meybooms eerste vertalingen verschenen in hetNieuws van den Dag , onder het pseudoniem Urda. Haar eerste vertaling in boekvorm, die in 1891 onder haar eigen naam verscheen, was Judas, eene passiegeschiedenis van de Zweedse schrijver Tor Hedberg.
Toen moeder Meyboom in november 1892 naar Batavia vertrok, waar verschillende van haar kinderen woonden, verliet ook Margaretha Den Haag. Zij vestigde zich in december van dat jaar in Groningen om haar oudste (half)broer, Hayo Uden, bij te staan. Deze, vader van twee jonge kinderen, was begin 1892 weduwnaar geworden en kort daarna tot hoogleraar in de kerkgeschiedenis benoemd.
In deze jaren reisde Margaretha Meyboom vaak in buiten- en binnenland, onder meer om lezingen te geven, waarbij zij opviel door haar bijzondere, voor een vrouw uitzonderlijk zware stem. Zij verbleef veelvuldig in Den Haag, waar ze direct na de oprichting in 1894 actief werd als bestuurslid van het Damesleesmuseum. Bij het Haagse Damesleesmuseum, een bibliotheek opgericht door en voor vrouwen uit de hogere kringen, bemoeide Meyboom zich intensief met de principes van de boekaanschaf: naast veel literaire werken werd ook een groot aantal publicaties op het terrein van de sociale kwestie verworven. Op haar voorspraak richtte het Damesleesmuseum bovendien enkele ‘vrijplaatsen’ in voor vrouwen die de hoge contributie niet konden betalen. In 1903 zorgde Meyboom ervoor dat het door haar opgerichte Scandinavisch Leesgezelschap zich bij het Damesleesmuseum aansloot.
In de eerste helft van de jaren negentig publiceerde Margaretha Meyboom enkele geruchtmakende artikelen over vrouwen en de organisatie van huishoudelijk werk in het Sociaal Weekblad . In de verhalenbundel Vrouwenwerk uit 1895 wordt dit thema verder uitgewerkt. Meyboom mengde zich ook nadrukkelijk in de discussie die ontstond over de in 1897 verschenen feministische tendensroman Hilda van Suylenburg van Cecile Goekoop-de Jong van Beek en Donk.
In 1897 ontmoette Margaretha Meyboom de Zweedse schrijfster Selma Lagerlöf, van wie ze veel werk zou vertalen. Verder vertaalde ze onder meer werk van de Noorse schrijvers Henrik Ibsen en Björnsterne Björnson. De laatstgenoemde was haar favoriet. Meyboom was de vaste vertaalster voor de Scandinavische talen van uitgeverij ‘Wereldbibliotheek’. Bij het vertalen ging zij overigens tamelijk eigengereid haar gang. Passages die haar niet aanstonden, liet zij eenvoudig weg. Van Lagerlöfs Gösta Berling bijvoorbeeld sloeg zij een heel hoofdstuk met natuurbeschrijvingen over.
Margaretha Meyboom was betrokken bij de organisatie van de Nationale Tentoonstelling voor Vrouwenarbeid die in de zomer van 1898 in Den Haag werd gehouden. Zij maakte deel uit van de rubriekcommissie Industrie, en tijdens de Tentoonstelling was ze een van de spreeksters op het Onderwijscongres. In september 1898 trok ze in Den Haag in bij Clara Bokkes, de gezelschapsdame van haar overleden moeder. Tot het eind van haar leven hebben zij samengewoond.
Op de Tentoonstelling werd het idee voor de oprichting van de Coöperatieve Vereeniging ‘De Wekker’ geboren. Dit textielbedrijfje, in 1899 in Den Haag als particuliere onderneming gestart, werd in 1901 een productiecoöperatie, waar alle arbeidsters een vast loon ontvingen, een aandeel hadden in de winst en een pensioen zouden krijgen. Margaretha Meyboom was presidente van de Raad van Beheer. ‘De Wekker’ vervaardigde en verkocht – naast voorwerpen van kunstnijverheid en kleine meubels – vooral kledingstukken. Daarbij ging men steeds vaker reformkleding verkopen, waarvoor Meyboom in enkele brochures ook propaganda maakte. De reformbeweging was erop gericht vrouwen te laten afstappen van de ‘gruwelmode’ – zoals het zeer strakke korset – en hen te doen kiezen voor eenvoudige, natuurlijk vallende onder- en bovenkleding. Op het hoogtepunt van de onderneming werkten er ongeveer zestig vrouwen. De coöperatie ging vermoedelijk in 1924 over de kop, hoewel Meyboom en enkele andere idealisten in financieel moeilijke jaren heel wat privé-geld in de onderneming hadden gestoken.
In 1903 breidde Margaretha Meyboom haar coöperatieve activiteiten verder uit. Samen met haar vriendin Clara Bokkes en haar zuster, Antonia Bokkes, richtte ze de Coöperatieve Huishoudvereeniging ‘Westerbro’ op. De algemene werkstaking van 1903 en de daaropvolgende reacties tegen de arbeiders sterkten hen in hun overtuiging dat de samenleving op verkeerde grondslagen rustte. In 1904 kocht ze anderhalve hectare grond in Rijswijk, waar vier huizen werden gebouwd. Meyboom en Bokkes zouden er twintig jaar wonen. ‘Westerbro’ startte met zes leden. De coöperatie bestond uit verschillende bedrijfjes: een bakkerij, een tuinderij, een ‘spijskokerij’, een imkerij, en een atelier waar naai- en breiwerk kon worden besteld. Geen van de bedrijfjes heeft het uiteindelijk financieel kunnen bolwerken: de grond bleek voor tuinbouw ongeschikt, en de meeste medewerkers waren onvoldoende geschoold, al waren het volgens Meyboom ‘heerlijke idealisten’.
Meer succes had het herbergen van betalende gasten. Men exploiteerde enkele jaren een rusthuisje voor zieken. De gasten moesten zich schikken naar de democratische leefwijze, waarbij ‘bourgeois en arbeiders’ gezamenlijk de maaltijd gebruikten. De sfeer was over het algemeen goed, al was er weleens onderlinge wrevel: ‘tante Greet’ was dan degene die vrede moest stichten. Volgens Frederik van Eeden (‘Westerbro’) lag het mede aan ‘de beschavende invloed van een hoogstaande vrouw’ dat het op ‘Westerbro’ goed liep. Zo organiseerde Meyboom elke vrijdagavond discussieavonden over wetenschap en kunst, recht en naastenliefde, wijsheid en vroomheid.
Meyboom was zestien jaar lang secretaris van de in 1900 opgerichte Nederlandsche Coöperatieve Vrouwenbond, waarbij vooral verbruikscoöperaties waren aangesloten. Als mederedactrice verzorgde zij de vrouwen- en jeugdrubriek in het blad van de Nederlandsche Coöperatie Bond, De Coöperator . In 1918 werd op initiatief van Meyboom de Broederschapsfederatie opgericht, waarin verschillende productieve associaties en levensbeschouwelijke groepen, als theosofen, spiritisten, esperantisten, geheelonthouders, vegetariërs en Rein-Levenden, waren verenigd. Toen in 1924 het Internationaal Coöperatieve Vrouwengilde werd opgericht, werd ze hiervan bestuurslid.
In september 1924 verhuisde Meyboom in verband met de slechte gezondheid van haar vriendin Clara Bokkes naar Voorburg, waar zij getweeën ‘Nieuw Westerbro’ stichtten. Alhoewel het in de bedoeling lag dat er door deze verhuizing nieuwe activiteiten – gelegenheid voor retraite en een woningcomplex voor gehuwden – zouden worden gestart, betekende Meybooms overlijden, drie jaar later, uiteindelijk het einde van beide Westerbro’s.
Het leven en werk van Margaretha Meyboom waren een zuivere uitbeelding van haar idealen. Als vertaalster liet zij het Nederlandstalige publiek kennismaken met de vernieuwende literaire en maatschappelijke opvattingen van auteurs als Ibsen, Björnson en Lagerlöf. In woord en geschrift verzette zij zich tegen de heersende opinie dat er voor iedere vrouw maar één mogelijke roeping was, namelijk die van huisvrouw. In haar coöperatieve werk zocht Meyboom naar mogelijkheden om vrouwen een economisch zelfstandig bestaan te verschaffen. Daarmee gaf zij het coöperatieve ideaal van de Nederlandse koloniebeweging een geheel eigen dimensie. Onder het motto ‘Allen voor elkander’ streefde ze in ‘Westerbro’ zowel de samenwerking tussen vrouwen als de samenwerking tussen klassen na.
Bron: http://resources.huygens.knaw.nl

Meyer – Nobel, Munira

Was in de jaren ’50 de persoonlijk assistent van Murshid Ali Khan in Geneve (Office van IHQ). Vervolgens was ze vanaf 1959 tot 1967  de persoonlijk assistent van Murshid Musharaff Khan. In de eerste helft van de jaren ’50 was ze tevens centrumleidster van o.a. Leiden (1950 – 1952) en Groningen (1953 – 1955).  Ze woonde in de Groningse tijd in Haren.

Monna, Mej dr. Rubab M.C. Maria Cornelia

1904 – 1992

Sanskriet deskundige, lid van het Soefi Contact, auteur van ‘A Short Dictionairy of the Foreign Words in Hazrat Inayat Khan’s Teachings’ (1e editie 1975)

Notten, van Aftab, J.C.

Overleden: 1957

Was in de jaren ’20 de Nederlandse (Honorair) Consul Generaal in Genève van 1919 tot 1948. De Soefi naam van zijn vrouw was Khusdil. Broer van Mahtab van Hogendorp – van Notten (checken!). Bezocht de zomerscholen van de jaren ’20.

Oostendorp, Jemal

Sterfjaar 1992

Ondersteuner centrum Banstraat, later centrumleider Twente. Tevens administrateur Soefi Gedachte. Rouwdienst was in de Kloosterkerk in Den Haag. Jemal is begraven op begraafplaats Oud Eik en Duin in Den Haag.

Pallandt, van Huzurnavaz Floris Carcilius Anne, Baron, Murshid

San Remo 8 maart 1903 – Meppel 7 mei 1977

Van Pallandt is mureed geworden in de jaren ’20. Hij bezocht met zijn moeder een aantal malen de zomerscholen in Suresnes. Hij werd khalif en 1936 en later, vermodelijk in de jaren’50 of ’60 murshid. Hij was lange tijd secretaris-generaal van de IHQ van de Soefi Beweging. Daarnaast was hij de samensteller van The Sufi Message of Hazrat Inayat Khan (‘The Orange Volumes’), de verzamelde lezingen van Hazrat Inayat Khan in 12 delen. Hij ging hier mee aan de slag na zijn pensionering in het midden van de jaren  ’50. Hij woonde toen in Zwitserland in het dorp Puplinge aan de rand van Genève. Hier had hij veel contact met Murshid Ali Khan die ook grote delen van het jaar in Genève verbleef. De delen van de serie verschenen vanaf 1960.

Privé: Floris van Pallandt was de zoon van Jan Anne baron van Pallandt (1866 – 1936) en Sarah Agnes Sophie barones van Pallandt (1868 – 1955). In zijn werkzame leven was hij ambassadeur in achtereenvolgens: Polen (2 jaar), Brussel, Copenhagen, Denemarken (jaren ’30), Parijs en Vichy (tijdens de oorlogsjaren), Lissabon, Portugal (eveneens tijdens oorlogsjaren), Argentinië (1946 – 1950)  Moskou (1950 – 1952) en Delhi (1952 – 1956).  Toen hij 27 was (1931) trouwde hij met Irene Prinses Naryshkina (1912 – ??). Haar familie was destijds uit Rusland gevlucht vanwege de uitbraak van de revolutie. Dit huwelijk hield een jaar stand. Uit deze verbintenis werd een zoon geboren (Serge Adolf, 1931 – 1943) die op twaalfjarige leeftijd overleed.  Van Pallandt hertrouwde in 1933 met de Deense Else Dagmar Hanina comtesse Blücher af Altona (Geboren: 3 Feb 1907, Kopenhagen, overleden: 20 Jun 1972, Meppel leeftijd 65). Uit dit huwelijk werden geboren: Frederick (1934 – 1994) en Clara (1936) Zijn moeder en zijn tante Ado (Adolphine) en oom Jaques waren eveneens toegewijde mureeds net als zijn beide zusters, Charlotte en Louise. Huzurnavaz was de vader van Frederik van Pallandt die met zijn vrouw Nina in de jaren ’50 en ’60 het bekende zangduo Nina en Frederik vormden.

Van Pallandt op latere leeftijd

Pallandt, Sarah Agnes Sophie barones van Pallandt soefinaam:  Sarojeni

(1868 – 1955)

Vroege mureed uit de Suresnes-tijd. Moeder van Huzurnavaz (Floris) en Mussawwira (Charlotte) van Pallandt en Hazina (Louise) de Smet – van Pallandt. De twee andere kinderen waren Jacqueline (zij stierf op veertienjarige leeftijd) en Frederique. Ze was de echtgenote van Jan Anne baron van Pallandt (1866 – 1936), die ook soefi was.

Pallandt, van Musawwira Charlotte Dorothee Baronesse

Arnhem 24 september 1898 – Noordwijk 30 juli 1997

Bekend Nederlands beeldhouwster. Maakte bustes van Hazrat Inayat Khan, Ali Khan en Musharaff. Ze was de zuster van Floris (Huzurnavaz) van Pallandt. Ze ontmoette Ali Khan voor het eerst in 1927, maar werd pas in 1940 door hem ingewijd.

 

Charlotte van Pallandt was een telg uit het geslacht Van Pallandt en een dochter van kamerheer Jan Anne baron van Pallandt, heer van Walfort (1866-1932) en Sarah Agnes Sophie barones van Pallandt (1868-1955). Zij trouwde in 1919 met diplomaat Joachim Adolph Zeyger graaf van Rechteren Limpurg (1893-1943) van wie zij in 1924 scheidde; uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. Haar zus, hofdame en dame du palais Louisa Adolphine Jacqueline barones van Pallandt (1899-1992), was getrouwd met Ferdinand François baron de Smeth (1887-1939) en haar broer, de ambassadeur mr. Floris Carcilius Anne baron van Pallandt (1903-1977), was de vader van zanger Frederik van Pallandt (1934-1994), bekend als de mannelijke helft van het duo Nina en Frederik.

 Zelfportret van Charlotte van Pallandt

Van de site: kunsthandelhanvos.nl

“Al in haar jeugd bleek Van Pallandt zeer begaafd. Tekenen, schilderen en piano spelen hadden haar voorkeur. Voor een vrouw lag een carrière als kunstenares echter niet voor de hand. Nadat haar huwelijk met de diplomaat Adolph graaf van Rechteren na vier jaar in 1923 was beëindigd, ging zij haar eigen weg. Tot 1928 was ze actief als schilder; vanaf 1929 begon ze met beeldhouwen.

Van Pallandt volgde onder meer een opleiding in Parijs. In 1968 vervaardigde ze het bekende beeld van Koningin Wilhelmina, dat – in brons – voor Paleis Noordeinde in Den Haag staat. Eerder al, in 1953, maakte ze een beeld van Koningin Juliana. Van Pallandt was gespecialiseerd in portretkoppen en naakten. Zij zou les hebben gegeven aan Koningin Beatrix, toen deze nog prinses was, doch dit wordt door leden uit Van Pallandts familie betwijfeld. Naar haar is de Charlotte van Pallandtprijs genoemd.

Van Pallandt werkte veel met het model Truus Trompert. Ze heeft een reeks tekeningen en beelden van Truus gemaakt. Model Truus speelt een belangrijk rol in het oeuvre van Van Pallandt. Van Pallandt was bevriend met de schilder Kees Verwey.

Charlotte van Pallandt streefde er naar om binnen haar beelden zo veel mogelijk volumes en richtingen op één plan te brengen, een abstraherende constructieve ordening. Zij wordt gerekend tot de Groep van de figuratieve abstractie.”

Charlotte van Pallandt in haar atelier

 

Van de site: http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Van_Pallandt:

PALLANDT, Charlotte Dorothée barones van (geb. Arnhem 24-9-1898 – gest. Noordwijk 30-7-1997), beeldhouwster. Dochter van Jan Anne baron van Pallandt, heer van Walfort (1866-1936), en Sarah Agnes Sophie barones van Pallandt (1868-1955). Charlotte van Pallandt trouwde op 18-9-1919 in Den Haag met Joachim Adolph Zeyger graaf van Regteren Limpurg (1893-1943). Dit huwelijk, dat in 1924 werd ontbonden, bleef kinderloos.

Charlotte van Pallandt groeide op in Schaarsbergen, waar zij samen met haar ouders, zusjes en broertje het landgoed Vrijland bewoonde. Het was een beschermd, maar daardoor ook weinig opwindend bestaan. Elke dag kwam een schoolmeester uit het dorp naar het landgoed om de kinderen te onderwijzen. In 1910 stierf het oudste meisje, Jacqueline, aan buikvliesontsteking. Toen in 1913 het gezin naar Den Haag verhuisde, werd Charlotte naar een kostschool in Engeland gestuurd. Ze voelde zich er verre van thuis, maar met tekenen bestreed ze de eenzaamheid. Terug in Den Haag besloot ze haar artistieke talenten verder te ontwikkelen. Haar eerste tekenlessen kreeg Charlotte van Pallandt in 1918 van de Haagse schilder Albert Roelofs.

Keuze voor het beeldhouwen

Ook tijdens haar kortstondige huwelijk met Adolph van Regteren Limpurg, met wie ze van 1919 tot 1923 in het Zwitserse Bern woonde, bleef Van Pallandt tekenen en schilderen. Na haar scheiding volgde ze enige tijd lessen bij een schilder in Lausanne. In 1926 vertrok ze met een vriend naar Parijs, dat haar tweede thuis zou worden. Hier kon ze zich in anonimiteit, ongehinderd door haar afkomst, wijden aan de kunst. Want dat had Charlotte zich stellig voorgenomen: ze zou kunstenaar worden! De geborgenheid van vroeger miste ze allerminst. ’Gezelligheid en comfort’, zo vond ze, ’zijn grote vijanden van creativiteit’. Van doorslaggevende betekenis in haar ontwikkeling was de kubistische schilder André Lhote. Met name zijn compositielessen openden haar de ogen.

Toch besloot Charlotte van Pallandt na een jaar met de lessen te stoppen, omdat zij bang was te veel onder de invloed van Lhote te komen. Een Russische beeldhouwer zette haar vervolgens op het spoor van de beeldhouwkunst. Tijdelijk terug in Den Haag werkte ze in het atelier van de Belgische beeldhouwer Toon Dupuis. Toen zij Lhote na een paar maanden enkele foto’s stuurde van haar sculpturen, reageerde deze aangenaam verrast. Hij raadde haar aan naar de vormentaal van de natuur te blijven kijken, want, zo meende hij, ‘se conformer à ces formes, c’est s’enrichir’. Een reis door Midden-Italië in 1928 en ontmoetingen met de beeldhouwers Albert Termote, Charles Despiau en Charles Malfray stimuleerden haar evenzeer om met beeldhouwen door te gaan.

Onder leiding van Malfray volgde Van Pallandt in 1935 beeldhouwlessen aan de Académie Ranson in Parijs. Hoewel hij geen groot kunstenaar was, zou Van Pallandt later verklaren dat zij als beeldhouwer alles aan Malfray te danken had. Hij bracht haar de ordening bij van verschillende volumes en richtingen in een beperkt aantal vlakken. Anders dan Lhote liet Malfray zijn leerlingen vrij om hun eigen stijlprincipes te ontwikkelen. In 1937 exposeerde Van Pallandt een portret van haar neefje Serge in het Nederlandse paviljoen op de Wereldtentoonstelling in Parijs, waarmee ze een tweede prijs won.

Naakt en portret

Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog keerde Charlotte van Pallandt in 1941 noodgedwongen terug naar Nederland. Onder haar zelfgekozen naam Mussavira, wat ‘goddelijke kunst’ betekent, ging zij in datzelfde jaar bij de Soefi-beweging in Katwijk. Hoewel zij al sinds 1930 lid was van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers, zou Van Pallandt pas in de oorlog, toen zij clandestien een atelier betrok in de Amsterdamse Zomerdijkstraat, kennismaken met collega’s als Piet Esser, Paul Grégoire, Cor Hund en Fred Carasso. Ze liep inmiddels tegen de vijftig, maar haar carrière begon eigenlijk nu pas. Een belangrijke inspiratiebron voor deze nieuwe start was Truus Trompert, een naaktmodel dat zij via Carasso leerde kennen. Van haar zou Van Pallandt gedurende vijftien jaar talloze tekeningen en sculpturen (‘Truusbeeldjes’) maken.

Vanaf haar solotentoonstelling bij Kunsthandel Santee Landweer in Amsterdam, in 1948, was de naam van Charlotte van Pallandt als beeldhouwer gevestigd. In de jaren 1950 vormde ze met onder anderen Jeanne Bieruma Oosting, Maaike Braat, Jeanne van Hall, Fri Heil, Ro Mogendorff en Liesbeth Dobbelmann de vrouwelijke kunstenaarsvereniging De Zeester. In 1958 was ze een van de Nederlandse vertegenwoordigers op de 29ste Biënnale van Venetië en een jaar later won ze de prestigieuze Prix de la Critique. Niet lang daarna stelde de Haarlemse beeldhouwer Mari Andriessen haar voor aan zijn stadgenoot, de schilder Kees Verwey. Tussen hen groeide een hechte vriendschap. De doorgaans nogal nukkige Verwey werd door Van Pallandt meteen ‘ontzettend aardig’ gevonden. Ze maakte van hem een portret in brons.

Met het naakt vormt het portret het hoofdthema in het oeuvre van Van Pallandt. Zonder overdrijving mag zij een van de beste Nederlandse portrettisten genoemd worden. In 1953 maakte ze twee portretten van koningin Juliana. Topstukken zijn haar portretten van Adriaan Roland Holst, Fred Carasso, Ro Mogendorff en Albert Termote. Ook haar zelfportret uit 1971 hoort daarbij. Nadat ze in 1963 tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau was benoemd, kreeg Van Pallandt in 1966 de opdracht voor een monumentaal portret, ten voeten uit, van koningin Wilhelmina. Dit werd in 1968 in Rotterdam onthuld. Hetzelfde beeld zou later tevens in Den Haag en in het Overijsselse Heino worden geplaatst. Hoezeer haar verdiensten voor het vaderland gewaardeerd werden, blijkt wel uit het feit dat zij in 1973 tot officier in de Orde van Oranje-Nassau werd bevorderd. Charlotte van Pallandt stierf op 30 juli 1997 in Noordwijk, 98 jaar oud.

Betekenis

De betekenis van Van Pallandt voor de Nederlandse kunstgeschiedenis is niet gemakkelijk te beoordelen. De kwaliteit van haar werk staat buiten kijf, maar van meet af aan heeft zij in de gesloten wereld van haar atelier steeds haar eigen plan getrokken. Ze heeft derhalve geen school gemaakt. Een van de weinige kunstenaars die nog werkt in de traditie van Van Pallandt is Eja Siepman van den Berg, die in 1978 de eerste winnaar van de Charlotte van Pallandt-prijs was. Peter Struycken, conceptueel kunstenaar en goed bevriend met Van Pallandt, omschreef haar als een kunstenares die zich voortdurend opnieuw liet inspireren door ‘de zichtbare werkelijkheid, door de traditie van het kijken en het kunstmaken zelf’ en daarmee zorgde voor een ‘permanent veranderende kijk op de wereld’

Pool, Phiroz Jacques Shaikh

8 maart 1901 – 2 juni 1987

In de mid-twintiger jaren behoorde Jacques Pool tot een groep Delftse ingenieursstudenten , die regelmatige bezoekers werden van het Haagse Soeficentrum aan de Anna Paulownastraat en zo tot de jongere generatie mureeds om Shaikh Sirdar van Tuyll van Serooskerken gingen behoren. Jacques was mureed vanaf 1926 (inwijdingsdatum 16 januari 1926) en die zomer stelde zijn vader hem in staat, het overgrote deel van de Zomerschool in Suresnes te gaan bijwonen. Overigens was Phiroz’ moeder ook soefi. Later, in de 30-er jaren, toen hij in Bloemendaal woonde werd hij de rechterhand van Salima van Braam . In 1930 werd hij tot cherag geordineerd. In die functie was hij een regelmatig spreker in de verschillende soefi-centra. Ook stond hij bekend als genezer in de traditie van Murshid Ali Khan. Jacques, die inmiddels de Soefinaam Phiroz had ontvangen trouwde op 23 augustus 1933, tijdens de Zomerschool in Suresnes, met Rathan (Selma) Polack (1908 – 1989) Het echtpaar kreeg 5 kinderen: Nadir (1935 – 2017), Kadir (1937 – 2012), Dawlat (1939), Mehra (1940) en Amir (1945).

Pool, Eric, Johan, Kadir

Amsterdam, 15 augustus 1937 – Amstelveen, 30 mei 2012

Tweede zoon van Phiroz Pool. Trad als hoornist een aantal malen op tijdens de zomerscholen van de jaren ’60.

Pool,  Amir

Amsterdam 23 januari 1945

Pianist. Jongste zoon van Phiroz en Ratan Pool. Trad in de jaren ’60 samen met zijn vrouw Marja (zangeres) regelmatig op tijdens de zomerscholen van de jaren ’60. Het echtpaar ontmoette elkaar in 1963 op het conservatorium van Amsterdam waar zijn beiden studeerden

Ressang, Abdul Aziz, professor dr. A.A. Ressang

7 december 1923 te Raha bij Buton op Celebes(=Sulawesi, Indonesië) – 7 juli 1986 te Den Passar, Bali, Indonesië.
Echtgenoot van Amiran Ressang – Groenewegen.
Dierenarts, hoogleraar en onderzoeker. Zoon van Daeng Pa Wellan Ressang en Siti Hadjar. Vader was inspecteur van het onderwijs. Gehuwd in juni 1954 met W.E. Groenewegen. Uit dit huwelijk werden vier zonen geboren

OPLEIDING Middelbare school in Makassar (diploma 1941), diergeneeskunde te Bogor (diploma 1946), diergeneeskunde te Utrecht van 1947-1951; promotie in 1954 op een dissertatie, getiteld Steriliteit bij de merrie; een klinisch, bacteriologisch en histopathologisch onderzoek. Studie geneeskunde in Amsterdam van 1964-1971, homeopathisch arts en acupuncturist (na een opleiding hiertoe in Engeland in 1975). Sprak vloeiend zeven talen waaronder Italiaans.

LOOPBAAN Assistent bij het Instituut voor Veterinaire pathologie te Utrecht van 1951-1956; hoogleraar in de pathologische anatomie en in de melkhygiene te Bogor (Indonesië) van 1956-1963, gasthoogleraar in de pathologische anatomie in Hannover in 1963, wetenschappelijk hoofdambtenaar bij het C.D.I. van 1964-1982, aanvankelijk te Amsterdam en later te Rotterdam; alternatief geneeskundige praktijk in Aerdenhout van 1978-1982; directeur van het Research Station BPPH te Den Passar op Bali 1983-1986.

VERDIENSTEN Het starten van immunofluorescentietechnieken in het algenmeen en meer speciaal ten aanzien van leucose bij het rund en viruspest bij het varken. Histopathologische studies van zwoegerziekte van het schaap.

ONDERSCHEIDINGEN Membre d’Honneur de l’Université de Managua (Nicaragua); Consultant van de Unicef voor de wereldvoedselvoorziening; voorzitter op vele internationale congressen vanwege zijn kennis van vreemde talen.

PUBLIKATIES Een volledige lijst met publicaties is aanwezig bij ID-DLO te Lelystad. Vrijwel alle gaan over varkenspest en bovine leucose en hebben betrekking op eigenschappen van de virussen, de pathogenese, de diagnostiek en de epidemiologie. Ten aanzien van bovine leucose zijn ook studies verricht over de gevoeligheid van diverse runderrassen voor deze ziekte. (J.P.W.M. Akkermans)

Bron: http://www.veterinaryhistory.nl/pdf/biografieen/Ressang.pdf

Ressang, Groenewegen, Amiran (Winnie, Winnifred Erna), Dra.

Bandung, 21 april 1927 – Arnhem 19 oktober 2012

Dierenarts. Mureed. Moeder van vier zonen: Karim, Azwin, Hamid, en Aziz Ressang.

 

Zie ook artikel pag 26 Sg juni 2008

Ressang, Azwin (Abdullah)

Zoon van Amiran en Abdul Aziz Ressang. Zie ook artikel pag 26 Sg juni 2008

Reynders, Hendrik Joan Christiaan, Wazir

Medan, Sumatra, 10 juni 1929 – overleden ?

Productiemanager van beroep. Woonde lange tijd in Rhodesia (Zimbabwe) met zijn toenmalige vrouw, Zohra la Rutte. Haagse mureed van de Banstraat. Woonde in die tijd in Den Haag (Anthony Duykerstraat 113). Penningmeester van de in 1980 opgerichte Tariqa Musharaff Khan.

Ridder, de Toni, Tony (ook: Antoinette Schottelius-De Ridder)

Oude Wetering, 1 november 1886 – Arnhem 25 december 1971

Nederlands schrijfster en mureed. Als Inayat Khan in Nederland was, legde ze vaak zijn lezingen vast. Haar Soefinaam was Ratan.

 

Op eerste kerstdag 1971 overleed in Arnhem op vijfentachtigjarige leeftijd mevrouw Antoinette Schottelius, beter bekend onder haar schrijversnaam Tony de Ridder. Zij was een bijzondere vrouw, die op velen een onvergetelijke indruk heeft gemaakt. In deze terugblik op haar lange en veelbewogen leven zal ik mij beperken tot het belichten van enkele facetten.

Het werk van Tony de Ridder werd in de vooroorlogse jaren veel gelezen, niet in de laatste plaats door de jongeren. Vele van haar bundels, waaronder enige met lyrisch proza (onder andere Meditaties) beleefden verschillende herdrukken. De boodschap bracht het zelfs tot een twaalfde uitgave. Verschillende van haar gedichten werden, mede door hun melodieus-ritmische grondslag, getoonzet. In latere jaren publiceerde zij vooral proza met een religieus-beschouwelijke strekking. Maar ook hier verloochende zich in stijl en toon haar poëtische aard niet. Na de oorlog verscheen nog maar sporadisch scheppend werk van haar hand. Haar creativiteit richtte zich toen te intensief op andere levensterreinen.

‘Ik kan niet zeggen, dat ik Tony de Ridder een groot dichteres vind; maar wel, dat zij een aantal kleine gevoelige gedichten heeft geschreven,’ noteerde mevrouw Schottelius op tweeënzestigjarige leeftijd in een lezing over het werk van Tony de Ridder: ‘zij beschikt over een dichterlijke aanleg en de daarbij passende gevoeligheid, die echter in veel gevallen tot overgevoeligheid is geworden,’ oordeelde zij streng, over zichzelf in de derde persoon sprekend – en zij voegde daar dan ontwapenend aan toe: ‘weshalve de dichteres in de omgang nu niet altijd de gemakkelijkste is.’ Dit alles mag waar zijn, het blijft een feit dat haar werk weerklank vond in het turbulente interbellum, dat tijdsbestek van grote levensonzekerheid. Die weerklank wordt begrijpelijk, wanneer we ook de inhoudelijke aspecten van Tony’s arbeid nader bezien. Hoe bescheiden van vorm ook, en hoe kwetsbaar en ‘overgevoelig’ van toon, er ging (en gaat) een onmiskenbare kracht van het werk uit. Haar oeuvre draagt namelijk het stempel van echte religiositeit, en wel een religiositeit die uit de eerste hand kwam. Dat wil zeggen dat Tony de Ridder op een zeer eigen wijze gestalte heeft weten te geven aan datgene wat zij in haar ontmoetingen met het numineuse zelf ervoer. Zij was een zuiver religieus dichteres, die het verdichte woord nodig had om haar authentieke ervaringen te manifesteren. Zij kwalificeerde zichzelf dan ook terecht als letterkundige. In 1926 werd Tony de Ridder benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, een onderscheiding die zijzelf beschouwde als een erkenning van haar literaire kwaliteiten.

Zij, die een dochter van een predikant was, zocht en vond de bron van haar religieuse inspiratie niet in de eerste plaats in het kerkelijk leven, maar in de natuur, in haar ontmoetingen met het landschap om en nabij Oosterbeek, in haar liefde voor dieren en planten. Eerst veel later kwamen ook de mensen in haar leven. Een moeilijke jeugd vol ziekte en eenzaamheid, de vroege dood van haar vader en de levenslange bedlegerigheid van haar moeder kort na diens dood, dit alles dreef haar naar de stilte en schoonheid van het ongerepte. Haar motto in deze dagen was dan ook: ‘Ich sehne mich nicht nach Ruhe, sondern nach Stille.’ (Richard Rothe). ‘Een egocentrisch droomster was ik toen,’ zegt zij van zichzelf. Zonder twijfel was dat ook zo, maar wezenlijker lijkt me dat er uit deze zelfbetrokkenheid en uit de meditatieve ontmoetingen met de stilte, de ervaring van het Alomvattende geboren werd, dat alle gescheidenheid opheft en alle leven verbindt. Men kan zeggen dat Tony’s leven verder met een bijna ijzeren consequentie in dienst heeft gestaan van deze numineuse ervaringswereld. Zij bleef die wereld trouw in het werken aan zichzelf (‘een heel karwei,’ bekende ze mij eens) en in het werken naar buiten toe. Deze grondslag van zuiverheid moet het zijn geweest, waaruit de weerklank op haar scheppende arbeid verklaard kan worden.

Hoe groot en echt die innerlijke kracht was, blijkt overduidelijk uit het vele wat zij, getuigend van haar diepe en warme religiositeit, heeft gepresteerd. Zij bleef publiceren (haar bundel overdenkingen God groet u werd in Japanse interneringskampen in Indonesië veel gelezen en overgeschreven), zij reisde het land af voor het houden van lezingen en voordrachten, zij schreef boekrecensies (onder andere voor de nrc), zij vertaalde kundig en zorgvuldig uit het Frans, Duits en Engels. In Oosterbeek (en ook wel elders) leidde zij haar leerlingen in godsdienstige levensaspecten in. Het waren hoogst originele en nonconformistische lessen, die getuigden van een enorme belezenheid en vertrouwdheid met Oost en West (in het bijzonder met Tibet). Juist bij deze godsdienst-‘lessen’ bleek haar artistieke aard en juist daar wist zij interesse te wekken voor de verbinding tussen literaire kunst en religie.

Zo heeft zich haar werkterrein allengs verplaatst van de stilte en eenzaamheid van het verborgen leven naar het veeleisende bestaan van mens en maatschappij. Ook in haar letterkundige producten komt die ontwikkeling wel tot uiting. In zekere zin is het jammer geweest dat haar literaire scheppingsdrang afnam naarmate het leven een sterker beroep op haar deed. Men kan zich afvragen wat voor werk uit die handen gekomen zou zijn, wanneer ook de oudere, gerijpte, geestige en zeer alerte Tony zou hebben geschreven.

Zonder twijfel is zij een groot levenskunstenares geweest. Een moedige vrouw ook, die opgewassen bleek tegen de vele zware slagen die het lot haar heeft toegebracht: de dood van haar man kort na hun huwelijk, (Tony de Ridder is van 25 januari tot 31 januari 1936 gehuwd geweest met dr. Ernst Julius Franciscus Schottelius, arts te Freiburg, Breisgau). een zware oorlogsverwonding, het volledig verlies van haar huis en boekenschat bij een bombardement in september 1944, toenemende doofheid, de eenzaamheid van de latere levensjaren; dit alles op de zeer wankele basis van een voortdurend broze gezondheid en een financieel onzeker bestaan. Haar legendarische esprit de vivre heeft haar stellig geholpen dit alles te boven te komen. Het geheim van die levenskracht schuilt echter in de eerste plaats in de sterkte die zij ontleende aan de Grote Kracht. Tony de Ridder heeft ons een rijk, authentiek leven voorgeleefd.

Op 25 december 1971 werden ‘alle rimpels gladgestreken, alle tranen gedroogd; iedere last mocht worden neergelegd, omdat ze ‘Thuis’ was gekomen.’

j.h. ringrose

(Bron: http://www.dbnl.org/tekst/_jaa003197201_01/_jaa003197201_01_0022.php)

Rijken, Talat

Penningmeester Soefi Beweging Nederland tijdens de  jaren ‘80.

Robertson, van der Pot, Henriëtte Johanna, Rabia

6 november 1866 – 6 januari 1932

Mureed van het eerste uur. Eerste centrumleider van Rotterdam. Was getrouwd met Adriaan Robertson (geboren 2 mei 1857 – 19 september 1947). Trouwdatum 18 april 1888.  Moeder van Kafia Blaauw – Robertson.

Rooke, Leonard Andries (Leo) Munir, Khalif

14 oktober 1922 – Den Haag 18 januari 2009

Penningmeester van het bestuur van de Soefi Jongeren in de jaren ’50. Vice-centrumleider van de Banstraat in het begin van de 90’er jaren ter ondersteuning van Murshida Shazadi Khan. Hij was getrouwd met Dawlat (Geertuida, Cornelia) Rooke – Bunschoten. De uitvaartdienst van Munir was op vrijdag 23 januari 2009 in de Anna Paulownastraat. Hij ligt begraven op begraafplaats ‘Oud Eik en Duinen’ in Den Haag.

Rooke, – Bunschoten, Geertruide (Trudy) Cornelia, Dawlat

1924 – 21 september 2003

Mureed van het centrum Banstraat in Den Haag. Vrouw van Munir Rooke.

 

Rossum du Chattel, van Savitri Subhan-bi

1886 – 4 juni 1946

Eerste vrouw van Musharaff Moulamia Khan. In de jaren ’20 en ’30 woonde het echtpaar in Suresnes. Het huis was Villa Inayat gedoopt en bevond zich in de Rue de l’ Avenir.  Savitri stierf in 1946 aan malaria tijdens een reis in India.

Ruiter, de Latif Gerrit Adriaan

4 november 1900 – 2 juni 1993

Speelde een belangrijke rol in het centrum Amsterdam vanaf de jaren ’30. Hield zich verder binnen de Soefi Beweging met name bezig als healing conductor.

Schagen, van – Ammann, Elisabeth (Lisbeth) Luisa,  Sabira

Zürich, 21 april 1911 – Bilthoven 17 mei 2004

Oorspronkelijk Zwitserse. Trouwde voor de 2e WO met ir. F. van Schagen (overleden 23 april 1976). Reisde met hem naar Indonesië, waar zij met haar kinderen moest lijden in de Japanse gevangenschap. Na de oorlog keerde ze terug naar Nederland, waar ze besloot in Bilthoven te gaan wonen. Ze was ‘nichtje’ van Hakima van Dissel, die haar met het soefisme in aanraking bracht. Ze was centrumleidster van Utrecht-Bilthoven van 1989 – 1992.

Schamhart, Elise, Guillaume

Elise was een mureed van Murshida Sharifa Goodenough. Ze was een van de vroegste voorzitters van de Sufi Youth Brotherhood aan het einde van de jaren ’40.  Na haar huwelijk met Michel Guillaume verhuisde ze naar Suresnes. Daar heeft ze na het overlijden van Nekbakht Furnée in 1973 samen met Munira van Voorst van Beest samengewerkt in de archieven van de Nekbakht Foundation. Een belangrijk wapenfeit van die periode is het uitgeven van ‘The Biography of Pir-o-Murshid Inayat Khan’ in 1979.

Elise Guillaume – Schamhart in 1976

Schippers, Karima

Mureed uit het centrum Hilversum. Maakte jarenlang deel uit van de Tariqa Inayat, later Studiegroep Ameen Carp gedoopt.

Schneider, Camilla Geesbarthe Caroline

Delft, 23 juni 1893 – Gorssel, 18 november 1978

Mureed vanaf de 20’er jaren. Trouwde op latere leeftijd (1942) met Shanavaz van Spengler

Schönau, Bob (Eduard (Eugen) Albert Max), Munir

Rotterdam 10 april 1912 – Den Haag 13 maart 1981

Oorspronkelijk een mureed van het centrum Rotterdam. Ondersteunend centrumleider in Den Haag (Banstraat) aan het eind van de jaren ‘70. Hij was binnenhuisarchitect. Na zijn pensionering ontwierp hij de ‘Oriëntal Room’ op de tweede verdieping van de Soefi Darbar in de Banstraat, een meditatieruimte annex bibliotheek. Tevens was hij rector van de door Murshida Shazadi opgerichte Tariqa ‘Pir-o-Murshid Musharaff Khan’.

In Den Haag was hij woonachtig in de De Ruyterstraat 82. Munir was getrouwd met Louise Veronica (Wies) Croon (1915 – 1987). Zijn zoon, Hendrik Schönau, werd geboren op 7 augustus 1946. Deze overleed op 6 april 2007.  Munir is begraven op begraafplaats ‘Herfstlaan’ in Heemstede.

Seters, van Fatá Arnoud

1903 – Heerlen, 5 december 1980

 

Was in de jaren 1948 – 1949 redacteur van ‘Mededelingen van de Soefi Beweging Nederland’ als opvolger van Wil van Beek. Bezocht reeds de Zomerscholen in Suresnes in de jaren twintig. Hij was tevens een van de redacteuren van ‘Forty Years of Sufism’ (1950)

Sinjorgo – Molendijk, Corrie, Rahat

Overleden op: Deventer 1 maart 2005

Centrumleidster Deventer. Ze was getrouwd met Hendricus Gerardus Antonius Sinjorgo (1904 – 1964). Dit huwelijk vond plaats in april 1952.

Smeth,– van Pallandt, Adolphine, Jaqueline, Louise (Loulou). Hazina de, barones

(Neerlangbroek 31 augustus 1899 – ’s-Gravenhage 31 december1992)

Mureed van het centrum Den Haag. Zuster van Huzurnavas Floris baron van Pallandt en Charlotte Musawwira barones van Pallandt. “Het was in 1925 dat ik door mijn broer Huzurnavaz van Pallandt Murshid Ali Khan leerde kennen, bij mijn tante van Asbeck die al geruime tijd mureed was. […] Wat later heeft hij [Ali Khan] mij ingewijd, maar helaas pas vlak na het heengaan van Pir-o-Murshid in 1927.” Hazina was gezelschapsdame van Koningin Juliana. Daarnaast was ze actief bij het Rode Kruis. Ze was getrouwd met Ferdinand François baron de Smeth (1887-1939). Ze onderhield bij haar thuis meer dan 50 jaar een genezingsgroep. Ook was ze in de jaren vijftig en zestig lid van het Zomerschool comité en was ze actief in het centrum van de Banstraat in Den Haag.

Smit, Jan Cornelis Leonardus

(1888 – Kinderdijk 26, december 1971)

Ingenieur en scheepsbouwer uit Kinderdijk. Sinds 1918 getrouwd met Pauline Jeannette Smit, en in 1942 van haar gescheiden. Op 25 juni 1942 hertrouwde hij met Shireen Kerbert. Het echtpaar krijgt op 17 april 1946 een kind, Ewout, dat de volgende dag helaas overlijdt.

Smit – Kerbert, Shireen Johanna

Pati, Java 12 mei 1907 – 2002

Nederlandse mureed. Lerares van beroep. Ze kwam uit een soefi gezin. Haar ouders Azim en Narbadi waren reeds soefi.  Ze bezocht in 1926 de laatste zomerschool in Inayat Khan’s aanwezigheid en werd daar ingewijd door Sirdar van Tuyll van Serooskerken. Verzamelde in de 40´er jaren de zgn. Smit-Kerbert collectie. Een verzameling persoonlijke herinneringen aan Hazrat Inayat Khan, opgeschreven door een groot aantal mureeds die hem nog persoonlijk hadden gekend. Ze was gehuwd met Ir. Jan L. Smit uit Kinderdijk.

Spengler, van Shanavaz Gerard Willem Jan Jonkheer, meester

Utrecht, 19 augustus 1888 – Zutphen, 29 maart 1976

Uit ‘De Nederlansche Leeuw’ jaargang 6, 1988, familieberichten:

“Utrecht, geboren: Gerard Willem Jan, zoon van Jhr. Lambert Johan Arend van Spengler en van Wernarda van Voorst van Beest.”

Haagse mureed vanaf de 20’er jaren. Ontmoette Hazrat Inayat Khan voor het eerst in de zomer van 1924 toen deze in Nederland was om op 10 juni het huwelijk van Maheboob en Shadbi van Goens in te zegenen. Maakte de zomerscholen mee van ’24, ’25 en ‘26

Was op jongere leeftijd al beïnvloed door het werk van J.D. Bierens de Haan, Wereldorde en geestesleven (1919). Was eind jaren ’40 een paar jaar centrumleider in Den Haag. Hij trouwde in 1942 op 53-jarige leeftijd met Camila (Geesbartha Caroline) Schneider. Hij was de oom van Munira van Voorst – van Beest en werd door haar ‘oom Gijs’ genoemd in hun beider briefwisseling. Woonde in de jaren ’50 in Joppe, Gelderland, waar in die tijd meer toonaangevende soefi’s woonden.

[zie voor het volledige werk on line: http://www.dbnl.org/arch/bier001were01_01/pag/bier001were01_01.pdf ]

Stam, Kismet (Anna Dorothea Barendina)

Batavia (Djakarta) 9 oktober 1893 – 29 juli 1982

Een van de honoraire (want onbezoldigde) secretaresses van Hazrat Inayat Khan. Ze ontmoette hem in Den Haag in het voorjaar van 1923 en hielp later bij de totstandkoming van de Vadan en de Nirtan. Ze vergezelde Inayat Khan op zijn laatste reis naar India. Ze publiceerde het boekje ‘Rays’ met daarin haar herinneringen aan haar Meester tot en met zijn overlijden in 1927. Daarnaast publiceerde ze nog een drietal boekjes met aforismen en gedichten: ‘Sufi Lore and Lyrics’, ‘Musings from a Sufi’ en ‘Fragrance from a Sufi’s Garden’. Kismet Stam overleed  ziekenhuis Veldwijk in Ermelo. Haar crematie vond plaats in besloten kring. Ze werd 86 jaar.

In een zelfgeschreven biografische schets vertelt ze:

Father being an officer in the Dutch Marine, I was born in Indonesia, in Batavia which is now called Djakarta, in October 1893. Mother was a Furnée, born in The Hague. And my parents decided to settle there, so that the greatest part of my youth was spent in that town. I first went to the Girls College and later became a student at the University of Leiden, where I received my degree as a teacher in Dutch Colleges, in the French language. This has been very precious later on, as I have been able to translate Murshids lectures into French, standing beside Him on the platforms before Murshids always crowded audiences.
I met Murshid in The Hague in the spring of 1923. Murshid then asked me to come to the Summer School in Suresnes. I was initiated there, that summer. My first year Murshid asked me to live in Geneva. I learned shorthand and typewriting at the School of Aime Paris, and I took violin-lessons with Joseph Szigeti. Every evening there was a silence-class at International Headquarters on the Quai des Eaux Vives (now Quai Gustave Ador) under the leadership of Talewar Dussaq, the General Secretary. My second year Murshid asked me to stay with Baronne d’Eichthal at her summerhouse in Sevres-Ville d’Avray, and to help her with the Sufi work at the Avenue Emmanuel III in Paris. Also Murshid asked me to print Gathekas. So I bought a Gestedner-machine, and I printed Gathekas, sending them to all the Sufi centers existing.
During a lecture-tour Murshid made in Holland, I acted as a reporter for different Dutch newspapers. And my task has been, later on, to send articles to newspapers of all the principal cities of Europe and America. In the spring of 1925 Murshid made me prepare lecture-tours, first in Nice (France), and then in München (Germany).
While in Suresnes I prepared with Murshids help the first edition of “Vadan”; and later on “Nirtan”.
After the Summer School of 1925 I accompanied Murshid, as his secretary, on the steamship “Volendam”, from Cherbourg to New York. Sirkar van Stolk joined Murshid there, but did not accompany Him on His lecture-tour throughout America. In New York and surroundings the car of Mrs. Shaokat Frey was at Murshids disposal. In California the car of Salaodin Reps took Murshid from San Francisco via Los Angeles and Santa Barbara to La Jolla and San Diego. Murshid and I were invited to fly in an open aeroplane over the Bay of Mexico. One could smell the perfumes of the flowers from the earth, while flying. On the trip back to New York via Colorado Springs, Kansas City and Denver, we visited the Grand Canyon, where photos were taken on “a black” horses, the American-Indian horses, white, black and brown.
Throughout Murshids travels it has been my task to help Murshid with the correspondence, and to explain the exercises Murshid gave to all those who have become mureeds in the different countries where Murshid lectured.
On 28th September 1926 I accompanied Murshid on His last journey to India. Murshid took an Italian boat which started in Venice, and arrived in India at Karachi. It made a stop of some days in Massawa (Erithrea), where Murshid said what I mentioned in the book “Rays”: “Even the rocks have been burnt black here.” After Murshids passing away, I lived for ten years in the house of my cousin Nekbakht Furnee in Suresnes. I worked out all the shorthand-notes of Murshids American lecture-tour 1926. And I wrote three Sufi-books: “Fragrance from a Sufis Garden”, “Sufi Lore and Lyrics”, and “Musings from a Sufi”, which received their English copyright through Luzac & Co. in London.
Everything that has occurred in the long life that has been vouchsafed to me after Murshids passing away, has been based on what Murshid has taught me and has endowed me with. I shall remember this forever, with unutterable gratitude.
(w.s.:) Kismet Dorothea Stam Palma de Mallorca, May 1977.

Steffelaar Mahtab Johanna Hendrika

29 augustus 1906  – 7 maart 1985

Al heel jong kwam Mahtab in Amsterdam met het Soefisme in aanraking. Ze bood haar diensten aan aan de toenmalige centrumleidster mej. Salima van Braam. Ze begon teksten van Murshid uit te typen en dat is ze haar hele leven blijven doen.  Ze woonde in Indonesië met haar gezin, keerde terug naar Nederland, woonde enige tijd in Australië, maar haar hart verlangde terug naar Nederland. Gedurende vele jaren woonde ze in Rotterdam en hielp met het Soefi werk onder de leiding van Kafia Blaauw – Robertson. Daarna, inmiddels naar Den Haag verhuisd, gaf ze haar steun aan het algemeen secretariaat.

Stolk, van Sirkar Apjar (Ap), Shaikh

Rotterdam 27 maart 1894 – Kaapstad, Rondbosch, Zuid Afrika,  18 juni 1963

Zijn vader en grootvader waren rijke graanhandelaren. Had zijn eerste ontmoeting met Hazrat Inayat Khan in december 1922. Mureed vanaf voorjaar 1923. Was een tijd lang Hazrat Inayat Khan’s persoonlijke secretaris tijdens een aantal rondreizen. Lange tijd was hij organisator van de zomerscholen in Suresnes. Lid van de Societé Anonyme Sufi. Was later centrumleider in Den Haag. In 1940 verhuisde hij naar Rozendaal in Gelderland. 11 jaar later in 1951 emigreerde hij naar Zuid Afrika, waar hij verschillende Soeficentra stichtte samen met Wazir van Essen. Schrijver van: Memories of a Sufi Sage.

Ouders: Zoon van Cornelis Adriaan Pieter van Stolk (geboren 30 mei 1857) en Emma (Emma Johanna Antionette Romelia) van Stolk – Martens (geboren: ca 1866)
Echtgenoot: Anna Johanna von Hemert (de trouwdag was op 25 december 1925 in New York)
Broer van: Emma Johanna Antoinette Romelia van Stolk 1887, Griettie van Stolk 1889, Cornelis van Stolk 1897

Bron: genealogie.voorouder.nl

Uit de Telefraaf van 24 januari 1963

Stolk – von Hemert, van, Sajani Anita (Anna Johanna)

Parijs 7 december 1896 – Kaapstad, 20 juni 1974

Echtgenote van Sirkar van Stolk. Moeder van Isabella en Silvia van Stolk. Ze trouwde met Sirkar in New York op 25 december 1925.

Stolk, van, Maria Christina,  Shakti

Maria Christina van Stolk (Shakti)
Born 26 March 1889 – Rotterdam, ZH, NL
Deceased ?

Parents
Cornelis Adriaan Pieter van Stolk, St de Lange 1857-1934
Emma Martens 1866-1937

Spouses
Married 2 August 1921, Wassenaar, ZH, NL, to Bruno von Bávary (should be: Barany, PK)1887- , divorced in 1933
Married 19 December 1933, Londen (Engeland), to Elouis Hübner 1883- , divorced 29 December 1936
Married 14 January 1942, Wassenaar, ZH, NL, to Dirk Johannes Helenus Hendricus Monné 1881-

Siblings
F Emma Johanna Antoinetta Romelia van Stolk, St de Lange 1887-1947
F Maria Christina van Stolk, St de Lange 1889-
F Griettie van Stolk, St de Lange 1889-
M Apjar van Stolk, St de Lange 1894-
M Cornelis van Stolk, St de Lange 1897-

Source: https://gw.geneanet.org/kooler?lang=en&iz=4&p=maria+christina&n=van+stolk

Zuster van Sirkar van Stolk en Bhakti van Stolk. In maart 1921 trouwde ze met Baron Barany waarschijnlijk een lid van de Oostenrijkse adel. Ze woonde met hem in Wassenaar. Hoe lang dit huwelijk heeft standgehouden in niet bekend. Van 1933 tot 1936 was ze getrouwd met Khusnasib Hübner. In de jaren ’50 heette ze Monné – van Stolk.

Taselaar – Ponsen, Hendrina Anne

Rotterdam 24 februari 1878 – Rotterdam 1944

Eigenaresse van een type- en steno-opleiding in Rotterdam. Wazir van Essen van een leerling bij haar. Zij attendeerde hem op een lezing van Murshid in 1924. Wazir sloot zich korte tijd laten aan bij de Soefi Beweging. Ze was de echtgenote van Bastiaan Adrianus Taselaar.

In de oorlog liet mevrouw Taselaar een joodse werknemer van haar instituut en zijn vrouw onderduiken in haar huis in Rotterdam. Op 26 juni 1986 werden zij en haar dochter Antoinette voor deze heldenmoed onderscheiden door het joodse instituut Yad Vashem.

Tenhaeff, – Moerdijk, Cornelia, Elisabeth (Cora), Hira

Blitar Nederlands Indië, 14 maart 1913 – ’s Gravenhage, 31 januari 1999

Echtgenote van Frits Tenhaeff. Moeder van Iskander (Carel) en Sardar (Aernout). Mureed van centrum Katwijk.

           
Frits Tenhaeff in 1958         Sikander Tenhaeff                  

Teunissen, – De Kleermaeker, Johanna Gerardina, Carolina, Maria, Hidayatbee

15 september 1914 – Den Haag 3 augustus 2015

Mureed van centrum Banstraat. Beheerde het secretariaat van de Soefi beweging in de jaren ’80 en ’90. Speelde tevens een actieve rol bij de organisatie van de jaarlijkse zomerscholen in deze jaren.

Tricht , van (voorheen: De Jong – Keesing ) Kamila Elisabeth

Amsterdam, 15 juli 1911 – Den Haag, 17 april 2003

Historica, schrijfster, mureed. Ze was in 1941 docente aan de universiteit van toenmalig vooroorlogs Batavia. In 1946 – 1947 was ze hoofd van de Indische afdeling van het RIOD. Van 1947 – 1968 was ze lerares aan het Vossius gymnasium te Amsterdam.

Schreef voor het soefisme (onder de naam: Elisabeth de Jong – Keesing) de Biografie van Hazrat Inayat Khan: Golven waarom komt de wind? En een overzicht van zijn gedachtegoed: ‘Antwoorden van Inayat’, dat zij als haar beste werk beschouwde. Haar dochter Marianne Sophia in ’t Anker- de Jong (15 maart 1938 – 1 februari 2014) was ook mureed.

 

Informatie van Wikipedia:

Elisabeth Emmy van Tricht-Keesing (voor 1972 De Jong-Keesing) (Amsterdam, 15 juli 1911 – Den Haag, 17 april 2003) was een Nederlands schrijver.

Keesing was van Joodse komaf en haar vader Isaäc Keesing jr. was journalist en uitgever van het Keesings Historisch Archief. Ze studeerde Nederlands en geschiedenis en promoveerde in 1939 cum laude op De economische crisis van 1763 te Amsterdam. Op 15 maart 1938 beviel ze van een dochter. Vervolgens ging ze naar Nederlands-Indië. In de Tweede Wereldoorlog werd ze geïnterneerd in een jappenkamp.

Vanaf 1945 werkte ze bij het RIOD en van 1947 tot 1967 was ze werkzaam als lerares Nederlands aan het Vossius Gymnasium in Amsterdam.

Keesing publiceerde in De Gids, De Nieuwe Stem en Maatstaf. Ze debuteerde met het toneelstuk De jade Boddhisatva in 1952 en in 1959 verscheen haar eerste roman Wennen aan de wereld. Haar novelle De Zalenman was het boekenweekgeschenk in 1960. Ze had door een reis een sterke interesse in communistisch China gekregen en publiceerde onder meer een bloemlezing van Chinese poëzie gebaseerd op een Engelse vertaling. In 1993 kreeg Keesing de Anna Bijns Prijs uitgereikt.

Zij was van 1937 tot 1943 getrouwd met de Joodse zakenman Joseph de Jong (1898-1943), die in Batavia overleed tijdens of na een verhoor door de Japanse geheime politie. In 1972 trouwde Keesing met de neerlandicus en literatuurwetenschapper Hendrik Willem van Tricht (1897-1982).

Tuyll van Serooskerken, van, Sirdar, Hubertus (Huib) Paulus, Baron, Shaikh

Den Haag, 26 september 1883 – Den Haag 16 augustus 1958

Hubertus Paulus was de tweede van vier zonen van Hendrik Nicolaas Cornelis (1854-1924) en Arnaudina Hoevenaar, Vrouwe van Geldrop. Hij werd op 26 september 1883 in Den Haag geboren. Toen hij 2 jaar oud was werd zijn vader tot burgemeester van Voorburg benoemd. en verhuisde de familie naar een groot ouderwets huis aan de Dorpsstraat aldaar. Hij was godsdienstig van aard, maar vond in de protestantse kerk niet wat hij zocht en daarom deed hij zijn belijdenis niet in de kerk. Huib was wars van het wereldse leven en dit bracht hem in conflict met zijn ouderlijke omgeving. Hij vroeg om op kostschool  opgevoed te mogen worden. Zo ging hij eerst op kostschool in Breda en later in Amersfoort. Reeds vroeg had hij een uitzonderlijke voorliefde voor studie in de verschillende oosterse godsdiensten. Nog tijdens zijn HBS-tijd las hij de heilige schriften van het oosten en als hij met zijn ouder op zomervakantie in Scheveningen was, kocht hij deze literatuur van de Theosofische Vereniging aldaar. Hij ging naar Delft om aan de Technische Hogeschool te studeren. Een studie die hij na tweeënhalf jaar inruilde voor een studie geneeskunde in Amsterdam. Even later besloot hij ook deze studie op te geven en zocht hij contact met de wereld van schilders, schrijvers en musici.

In 1910 – op 26-jarige leeftijd – trouwde hij voor de eerste maal met Johanna Catharina Jelgersma (later bekend binnen soefi kringen als  Zuleikha van Ingen). Zij was een dochter van de bekende Leidse hoogleraar in de psychiatrie. Zij woonden in Amsterdam, maar huurden vaak huisjes buiten om te kunnen schilderen, o.a. in Volendam, Laren, Bergen, Sloterdijk en in Brabant. In die jaren verdiepte Huib zijn studie in oosterse godsdiensten en werd in 1912 theosoof. Veel heeft hij geprobeerd voor deze beweging te doen, maar dikwijls ook werd zijn zoeken naar een praktisch idealisme een aanleiding tot conflicten en teleurstelling. In 1914-1918 woonden zij in Heelsum, van waaruit Huib de Theosofische Loge in Arnhem bezocht en er cursussen organiseerde. Daarnaast richtte hij er de Gemengde Vrijmetselaarsloge `Ramses’ op, waar vele mensen kwamen, die ook later Sirdar volgden naar de Soefi Beweging. Ook werkte hij onder de gevangenen en was leider van een jeugdclub van jongens van 15-16 jaren met wie hij in de zomermaanden in Limburg ging kamperen. Daarnaast verdiepte hij zich in de literatuur, las veel en stichtte een zeer belangrijke bibliotheek met boeken over godsdienst, mystiek, dichtkunst en historie. Zijn liefde voor de schilderkunst, speciaal de Haagse School, openbaarde zich in de prachtige collectie schilderijen, die hij in zijn huis had en die hij steeds graag aan belangstellenden liet zien.

In 1920 werd zijn eerste huwelijk ontbonden. In 1921 kwam toen de belangrijke ontmoeting, die zijn hele verdere leven zou bepalen en waarvoor alles wat hij tot dusver gedaan had een voorbereiding was geweest. Hij ontmoette Murshid Inayat Khan voor het eerst in januari 1921, toen Murshid in de Koepelkerk in de Weverstraat in Arnhem een lezing hield. Huib ging Murshid op het station ophalen, maar zag hem niet. Tot zijn verbazing hoorde hij echter een stem plotseling tot hem zeggen, ‘How are you?’ Voor hem stond een kleine, maar imposante figuur, donker van gelaatskleur, in het zwart gekleed, met een zwarte fez op. Deze ontmoeting maakte een diepe indruk op de toen 38-jarige Huib van Tuyll. De zaal, waar Murshid de lezing gaf, was goed bezet. Murshid sprak langzaam en waardig, maar sober. Zijn woorden leken een bedekking over iets veel groters, dat van zijn wezen uitstraalde. Slechts zij, die achter dit optreden iets van de grootheid van Inayat Khan voelden, werden tot hem aangetrokken. Zo ook Sirdar. Toen Murshid na enkele dagen Nederland weer verliet, besefte Huib, dat hij de zo lang gezochte Meester had gevonden. In april 1921 reisde hij naar Londen om bij Murshid te zijn, die er lezingen gaf. Murshid wijdde hem daar in de Soefi Orde in op 13 april 1921 en gaf hem de naam Sirdar. Ook maakte hij toen de eerste Universele Eredienst mee, ooit gehouden. Het leek nog weinig op de latere Universele Eredienst. De mensen zaten in het rond tegen de muren van de kamer, de kaarsen stonden niet op een altaar, maar op tafeltjes tussen de toehoorders, enz.

In de zomer van 1921 reisde Sirdar als secretaris met Murshid mee naar Zwitserland en woonde daarna de Zomerschool in Wissous bij, waar hij zijn latere vrouw, de bekende illustratrice, Henriëtte Willebeek Le Mair (Saida), ontmoette, waarmee hij op 2 februari 1922 trouwde en die voor de rest van zijn leven zijn trouwe metgezellin en medewerker is geweest. Na de zomer in Wissous reisde Murshid met Sirdar naar Duitsland voor een eerste bezoek, terwijl Saida het laatste deel van de reis met haar ouders bij-woonde. In 1922 bewoonden Sirdar en Saida een huis met twee grote ateliers in Katwijk aan Zee. Aldaar werd in september 1922 een Zomerschool gehouden. Sirdar werd er op 26 september 1922 tot eerste Cherag van de Universele Eredienst geordineerd in Nederland. Ook benoemde Murshid hem in dit jaar tot eerste Nationaal Vertegenwoordiger in Nederland. Het is gedurende die zomerschool, dat Murshid de lezingen uitspraak over ‘The Inner Life’, die het latere boek vormden en het is in die dagen, dat Murshid tijdens een wandeling in de duinen de ervaring had, die hem dat duin deed noemen `Murad Hassil’ (wens vervuld). In 1923 besloten Sirdar en Saida in Den Haag te gaan wonen en kochten zij het vroegere tramstation aan de Anna Paulownastraat 78, naast het Vredespaleis. Het werd een belangrijk Soefi Centrum. Murshid logeerde vele malen bij Sirdar en Saida en vele van zijn onvergetelijke lezingen zijn aldaar uitgesproken. Ook werden de eerste Universele Erediensten en klassen in de eetkamer daar gehouden. Spoedig werd de toeloop van mensen zo groot, dat de eetkamer te klein werd.

Dus besloot Sirdar tot de bouw van een zaal met 200 zitplaatsen en vroeg hij de bekende Amsterdamse architect en mede-mureed, Piet Kramer, deze zaal op de plaats van zijn achtertuin te willen bouwen. Op 20 januari 1929 werd de eerste kerkdienst in de nieuwe zaal onder zeer grote belangstelling gehouden en tot heden zijn aldaar iedere zondag (met uitzondering van vakanties en de 2de Wereldoorlog) Universele Erediensten gehouden, terwijl Sirdar daar tot zijn dood vrijwel steeds zelf de spreker was. Tevens diende de zaal voor lezingen en concerten.

Vanzelfsprekend bezochten Sirdar en Saida steeds de Zomerscholen te Suresnes in de jaren 1923-’26. Al deze jaren gaf Sirdar zijn gehele energie, tijd en liefde aan de verspreiding van de Soefi Boodschap. Toen Murshid Inayat Khan op 5 februari 1927 in Delhi onverwachts heenging, moet de slag voor Sirdar heel groot zijn geweest. Hoe mooi hij er zich mee wist te verzoenen getuigt het relaas dat zijn mede-mureed Theo van Hoorn geeft in zijn boek `Herinneringen aan Inayat Khan en het Westers Soefisme’, pag. 172-177, wanneer hij vertelt over de klas in Amsterdam onmiddellijk na het heengaan van Pir-o-Murshid.

In 1930 kwam het tot een breuk tussen de leiders van de Internationale Soefi Beweging en Sirdar over de kwestie van de esoterische opvolging van Murshid Inayat Khan. Hoewel diep bedroefd over deze ontwikkeling in het Soefi werk, dat hem zozeer ter harte ging, besloot Sirdar onverdroten en geheel alleen, gesteund door Saida en zijn mureeds, trouw aan Murshid, het werk in zijn centrum voort te zetten. Geheel alleen preekte hij iedere zondag in zijn zaal, gaf alle klassen, leidde de genezingsdiensten, organiseerde lezingen en wijdde vele honderden in het Soefisme in. Voorts correspondeerde hij met mensen over de gehele wereld, schreef artikelen over het Soefisme en bracht vele mensen tot levensverdieping- en verrijking.

In 1950 bezochten Sirdar en Saida India om het graf van hun Meester te New Delhi en de graven van de grote Soefi heiligen te bezoeken. Sirdar is hier diep van onder de indruk teruggekomen, getroffen als hij was hoe in de oosterse volken de warme devotie, de intense overgave aan het ideaal en de centrale betekenis van het geestelijke in het leven van de mens nog volop aanwezig was. Speciaal zijn bezoek aan het graf van de grote Soefi heilige Moïnuddin Chishti maakte een overweldigende indruk op hem. Urenlang verbleef hij bij het graf van de grote Soefi heilige; geen wonder, dat het onderwerp ‘Profeten en heiligen’ in zijn toespraken een steeds terugkerend thema is geworden in de jaren 1950-1954.

Behalve zijn Soefi activiteiten had Sirdar een grote belangstelling voor het fokken van renpaarden en was hij een groot liefhebber en steunpilaar van de Nederlandse rensport. Gedurende vele jaren bezat hij een renstal en een vol-bloedfokkerij en zijn kennis en liefde voor de volbloedfokkerij in het algemeen waren zeer groot en overal bekend. Tot zijn dood was hij lid van de Stamboekcommissie van de Stichting Nederlandse Draf- en Rensport, terwijl hij vele jaren tevens lid was van het Hoofdbestuur van deze Stichting. Op 16 augustus 1958 ging Sirdar van Tuyll in Den Haag heen. Zijn enorme werkkracht, zijn veelzijdige contacten met vooraanstaande geesten in vele landen, zijn grote kennis, zijn uitzonderlijke persoonlijkheid en zijn boeiend spreektalent maakten Sirdar van Tuyll tot een zeer groot leerling van zijn onvergetelijke Meester, Murshid Inayat Khan.

(Bron: ‘Sirdar van Tuyll van Serooskerken’ Soefi Gedachte, september 1983 pagina 15)

In de late jaren ’90 is het centrum van de Anna Paulownastraat weer samengegaan met het centrum dat gevestigd was in de Banstraat 24, het huis van Musharaff Moulamia Khan en Shahzadi Khan.

 

 

Anna Paulownastraat 78 in Den Haag. Door Soefi’s kortweg AP genoemd

De portretten van Sirdar en Saida in de klassenkamer van de Anna Paulownastraat

Tuyll van Serooskerken – Willebeek Lemaire, van, Saida, Hendrika, Henriëtte

Rotterdam, 23 april 1889 – Den Haag, 15 maart 1966

Schilderes, illustreerde o.a. kinderboeken. Ze was de echtgenote van  Sirdar van Tuyll van Serooskerken en volgde hem na zijn dood in 1958 op als centrumleider in Den Haag in het centrum Anna Paulownastraat. Zie ook de Soefi Gedachte van maart 2009. Ze kreeg les op de Vina van Murshid in de jaren ’20. Samen met haar man woonde ze een aantal jaren in Katwijk aan Zee aan de Van Melskade 5. Daar werd begin september 1922 een zomerschool gehouden. Enige jaren later verhuisde het paar naar het huis Anna Paulownastraat 78 in Den Haag. Het huis heeft tot op de dag van vandaag een Soefi bestemming. Op de eerste verdieping had Saida, die zich als schilderes bij haar meisjesnaam bleef noemen, Henriëtte Willebeek Lemaire, een atelier. Later werd dit atelier de woning van Ameen Carp. Vanaf 2018 is het Soefi Museum in deze ruimte gevestigd.

Van een Engelse Wiki pagina [vertaald]:

Carrière

De Franse illustrator Louis-Maurice Boutet de Monvel had een belangrijke invloed op de artistieke ontwikkeling van Le Mair. Toen ze 15 was, namen haar ouders haar mee om hem voor advies in Parijs te bezoeken, en ze keerde jaarlijks terug voor verdere begeleiding. Op zijn advies studeerde ze van 1909 tot 1911 aan de Rotterdamse Academie van Beeldende Kunsten en volgde ze privé-tekenlessen.

Ze publiceerde voor het eerst illustraties in 1904 en een jaar later werkte ze samen met haar moeder aan een serie van drie boeken. Als illustrator waren haar meest productieve jaren tussen 1911 en 1917. Haar afbeeldingen verschenen zowel op ansichtkaarten en kinderserviesgoed als in boeken.

Le Mair werkte in aquarel, een medium dat haar delicate, gedetailleerde tekeningen met hun gedempte, vlakke kleurwassingen liet zien. Ze gebruikte vaak decoratieve cartouches in de vorm van ovalen of afgeronde rechthoeken om haar illustraties te accentueren. Hoewel ze relatief weinig boeken illustreerde, stond haar werk altijd hoog aangeschreven. Een hedendaagse criticus schreef: “Sinds de dagen van Kate Greenaway ken ik niemand die de geest van de kindertijd zo goed heeft begrepen als juffrouw Willebeek Le Mair.”[2]

Toen ze begin twintig was, leidde ze een kleuterschool en gebruikte ze haar leerlingen soms als model.

In 1920 [moet zijn 1921 P.K.] trouwde Le Mair met H.P. Baron van Tuyll van Serooskerken en nam de naam “Saida” aan. Ze bekeerden zich allebei tot de overtuigingen van het soefisme, een religie van universele broederschap en liefde, zoals onderwezen door Murshid Inayat Khan, en brachten hun leven door met het helpen van de armen en andere liefdadigheidsdoelen. Ze vestigden zich uiteindelijk in Den Haag, Nederland.

Naast het illustreren van kinderboeken heeft Saida ook de kinderkapel beschilderd in de Sint Dionysiuskerk (ook wel Rozenkerk genoemd) in Asselt, Limburg. Waarschijnlijk was dit in 1916 of de jaren erna.

Zie ook: de volgende link: http://www.loegiesen.nl/toponiemen/Dionysiuskerk_Asselt.htm


Saida in haar atelier

Verhulst, Carolus, Ayaz

1900 – 1985

Mureed uit de kring van Van Tuyll. Uitgever, eerst Servire Den Haag (sinds 1921), later, in 1976, Mirananda Wassenaar. Vertaalde tevens werken van Hazrat Inayat Khan.
Carolus Verhulst, de oprichter van uitgeverij Servire
In 1921 richtte de toen 21-jarige Carolus Verhulst (1900-1985) in Den Haag boekhandel en uitgeverij Servire op. In de naam Servire lag de drijfveer van Verhulst verscholen om met zijn uitgeverij dienstbaar te zijn aan de mensheid. Rond 1928 trad hij in het huwelijk met Elisabeth Duif (1901-1971) met wie hij tot aan haar overlijden leiding gaf aan de uitgeverij.
Verhulst wilde een uitgeverij exploiteren die publicaties verzorgde op esoterisch en levensbeschouwelijk gebied. De tijd leende zich daar echter niet voor, zodat zijn fonds een meer algemeen karakter had met publicaties op velerlei gebied: esoterie, geschiedenis, kunst, levensbeschouwing, natuur, Nederlands-Oost-Indië, reizen en romans.
Verhulst was een overtuigd pacifist. Hij was in het begin van de jaren ’20 één van de eersten in Nederland die dienst weigerden, wat hem op gevangenisstraf kwam te staan. In de jaren voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog gaf hij ook idealistische en pacifistische literatuur uit en pamfletten.
De uitgave kort voor mei 1940 van A.M. Meerloo’s Homo militans – de psychologie van oorlog, ziekte en vrede in de mens, waarin het nationaalsocialisme scherp werd veroordeeld, bracht Verhulst in conflict met de Duitse bezetter. Hij kreeg een publicatieverbod opgelegd en werd ook een keer met de dood bedreigd. Met hulp van anderen lukte het hem aan papier te komen en te publiceren, vaak met pseudoniem van auteurs en vertalers als veiligheidsmaatregel
Na de oorlog zette Verhulst uitgeverij Servire voort. Vanaf 1967 was de uitgeverij gevestigd in Wassenaar aan de Zijdeweg 5a. In de loop van 1976 beëindigde Verhulst zijn werkzaamheden bij uitgeverij Servire. In november van dat jaar richtte hij de esoterische en levensbeschouwelijke uitgeverij Mirananda op, die sinds 2004 de naam Synthese draagt. De naam Mirananda, een samentrekking van Mira en Ananda, betekent: de gelukzaligheid van de liefde, en zegt iets over de drijfveren van Verhulst.
Uitgeverij Servire bleef nog lange tijd zelfstandig voortbestaan. In 1981 werd Felix Erkelens directeur. Onder zijn leiding ging Servire zich geheel toeleggen op de uitgifte van esoterische literatuur. In april 1999 kwam uitgeverij Servire onder Veen.
(Bron: nostradamusresearch.org)

Verlinden, Liduina, Maria Charlotte,Wilhelmina. Soefinaam: Hamida (voorheen Rahmat), Murshida

Schiedam 11 juni 1943.

Mureed van Murshida Shazadi en later Hidayat Inayat-Khan. Secretaris van Murshid Hidayat Inayat Khan tot 2016. In de jaren ’80 en ‘90 ook assistent Moin-ul-Maham (= assistent secretaris van de Universele Eredienst). Beheerder van het pand aan de Banstraat 24, de voormalige woning van Murshid Musharaff Khan en Murshida Shazadi Khan – de Koningh. In het pand zijn vanaf 1993 het archief van Headquarters en het Soefi Museum gevestigd.

Visscher, Reinder, Fatayab

Rotterdam 7 december 1904 – Den Haag 2 december 1973

Schilder en mureed uit klassieke Suresnes tijd (1923 – 1927).

Reinder Visscher studeerde aan de academie voor Beeldende Kunsten in Rotterdam en was leerling van de Academie de la Grande Chaumière te Parijs. Hij woonde en werkte in Rotterdam en vanaf 1939 in Den Haag. Hij maakte reizen naar Frankrijk, Zwitserland, Engeland, India, Ceylon en Egypte. Visscher schilderde, tekende, aquarelleerde en maakte gouaches in een aanvankelijk figuratieve stijl en na 1962 abstract. Hij was lid van de Rotterdamse Kunststichting en van ‘De Kring’ te Delft. In soefi kring zijn zijn tekeningen bekend van de Dargah van Inayat Khan in New Delhi en van het Maulabax House in Baroda.

Hieronder een fragment uit een artikel in de residentiebode van 3 juli 1941.

Voorst van Beest, van Munira Louise (Loek) Cristine, Jonkvrouwe

Santpoort 19 februari 1916 – september 1990

Medewerkster van Sakina Furnée. Werkte tot haar dood voor de biografische afdeling van de Nekbakht Stichting. Betrokken bij de uitgave van de Complete Works. Tijdens haar werkzame leven was ze medewerkster van het ministerie van buitenlandse zaken. Ze diende in tal van buitenlandse plaatsen zoals Zuid Amerika, Centraal Afrika, Jamaica en Damascus (jaren zestig). Haar laatste standplaats was Accra in Ghana. Ze publiceerde in 1979 samen met Elise Guillaume – Schamhart de ‘Biography of Pir-o-Murshid Inayat Khan’. Daarvoor, in de jaren zestig hield ze zich al bezig met het vertalen van Murshids werk. Onder andere in het Nederlands (The Purpose of Life) en het Italiaans. Ze beheerste een groot aantal talen waaronder ook Arabisch en Farsi.

Vosteen, Alim, Rudolf

Geboren: Amsterdam 17 september 1935

Haagse Mureed die zich onder andere bezighoudt met het verzamelen, restaureren en ontsluiten van geluidsopnamen die verbonden zijn met (de geschiedenis van) de Soefi Beweging (muziek, zang en gesproken tekst).

In September 1953 komt , op 18-jarige leeftijd, hij in het Centrum Amsterdam met het soefisme van Inayat Khan in contact. Via Murshida Salima van Braam ontmoet hij in 1955 Pir Vilayat Khan  in Amsterdam, maar hij voelde met hem geen verbinding.

Als dienstweigeraar werkzaam in den Haag wordt Alim Vosteen in 1957 ingewijd door Murshid Musharaff Khan. Van 1958 tot 1970 is Alim secretaris van de Sufi Youth Brotherhood en van 1959 tot 1971 van het Soefi Centrum Amsterdam. Alim verhuist met familie naar den Haag, Groothertoginnelaan dicht bij Murshida Shahzadi Khan in de Banstraat. Na het vertrek van Murshid Fazal uit de Soefi Beweging gaat Alim een meer onafhankelijke innerlijke weg als Sufi Derwish van het SufiLab met Hartzang en muzikale en mystieke ontmoetingen in zijn Sufi Serai. De verzamelde muziek en tradities van het soefisme zijn nog groeiend te vinden op het internet bij youtube sufilab.

Voûte, Gawery Clara Cornelia (Cor)

Amsterdam 3 augustus 1901 – Hilversum 23 mei 1999

Mureed van het eerste uur. Centrumleidster van het centrum Haarlem van 1946 – 1958.

Ze kwam bij de Soefi Beweging via haar vriendin Sakina Furnée die ze op de tuinbouwschool in Rijswijk had leren kennen (ze werd later tuinarchitect). Toen Sakina in Suresnes verbleef en inmiddels de secretaresse van Inayat Khan was geworden, schreef ze dat hij binnenkort in Amsterdam zou spreken. Ze drong er op aan dat Gawery naar deze lezing zou gaan. Dat zou Gawary’s eerste contact zijn met Inayat Khan en de Soefi Beweging. Later in 1974 werd ze de oprichtster van het Soefi-Contact.

  

 

Gawery Voûte in jonger jaren                            Gawery Voûte op latere leeftijd

Voûte, Manohary Cécile (Cile) Dorothéa

Amsterdam 9 juni 1899 – Hilversum 13 april 1985

Mureed van het eerste uur. Vertaalde een aantal boeken van Hazrat Inayat Khan in het Nederlands. Zuster van Gawery Voûte, de oprichtster van het Soefi Contact. Van beroep was ze vioollerares. Manohary en haar zus Gawery waren kinderen van meester Jan Reiner Voûte (1872 – 1949) en Jacoba Portielje (1870 – 1925). Haar uitvaart vond plaats vanuit het gebouw Theosofia, Nassauplein 8 in Haarlem. Manohary ligt begraven op begraafplaats Westerveld in Velsen.

Vries Feyens, de, Fazil Alfred Edward

Amsterdam, 3 maart 1889 – 1972

Vader van Ratan Witteveen – de Vries Feyens. Bezocht met zijn vrouw de vroege zomerscholen in Suresnes in de jaren ’20.

Vries Feyens – van Slee, de, Jamila Catharina Maria

Koetaradja 20 augustus 1882 – Baarn 12 januari 1970

Moeder van Ratan Witteveen – de Vries Feyens. Bezocht met haar van Fazil veelvuldig de zomerscholen vanaf de jaren ’20. Jamila overleed tijdens een brand in het verzorgingshuis waar ze woonde. Ook Narbadi Kerbert  – Schroeter kwam bij deze brand om het leven.

Vries Feyens, de, Zahir, Lodewijk Anne Rinse Jetse, Joop

8 augustus 1916 –  Doorwerth 5 juni 1992

Oudere broer van Ratan Witteveen – de Vries Feyens.

Op de foto zien we Zahir op jonge leeftijd tijdens een zomerschool in de jaren ’30.

Wegelin, C.A.

Geboren: 2 juli 1875 – sterfdatum onbekend

Wegelin was expediteur van beroep en pacifist van overtuiging ( hij was lid van het genootschap ‘Si vis pacem, para pacem’). Hij was een inwoner van Heilige Landstichting, gemeente Nijmegen.  Hij liet daar in 1908 ‘Huis Nieuwland’ bouwen.

Daarnaast was hij mureed van het eerste uur.Hij bezocht de zomerschool in Katwijk aan Zee in 1922 in het huis van Baron van Tuyll aan de boulevard (toen: Van Melskade 5) en ook de zomerschool in Suresnes. Hij is ingewijd op  7 september 1921 (1e en 2e inwijding). Zijn Cherag’s ordinatie was op  15 oktober 1923. Mevrouw Wegelin is ingewijd in januari 1923.

Op internet vinden we nog de volgende informatie:

Wegelin, C.A. 02-07-1875 Nijmegen Groesbeek/ Nijmegen. Expediteur. Lid groep-Boeke te Bilthoven[1]. anti-militarist. Centraal secretariaat Broederschaps-Federatie [2](1922).
(bron: http://resources.huygens.knaw.nl)

Een sterfdatum, voornamen, alsmede gedetailleerde informatie over vrouw en kinderen ontbreekt vooralsnog. Waarschijnlijk is Arthur Wegelin (Nijmegen, 5 maart 1908 – Zuid Afrika 1995) een zoon.

In 1923 doet A.C. Wegelin pogingen om i.s.m. Hayat Kluwer het werk van Murshid ook in China en Japan uitgegeven te krijgen.

 

Familie Wegelin. Foto afkomstig uit ‘The Biography’

Wiener Ide, Ida (ook Ied Cohen – Wiener)

Mureed vanaf het begin van de jaren ’50. Redactrice van de Soefi Gedachte van 1968 tot 1982. Centrumleidster van Groningen (1967 – 1972) en later Arnhem (1972 – 1978). Stapte in de jaren ’80 over naar de Sufi Way, de groep van Fazal Inayat-Khan. Woonde lange tijd in Katwijk aan Zee. Ze is thans verhuisd naar Arnhem.

Wildschut, Johannes (Jan), Wahid

Wormerveer 19 april 1903 – Utrecht 23 april 1998

Maakte de bekende film in Suresnes op 13 september 1926 van de ceremonie van de eerstesteenlegging van de toekomstige Universel.

 

Uit www.genealogieonline.nl:

Johannes Wildschut, zoon van Adrianus Wildschut en Adriana Magdalena Bronswijk, is geboren op 19 april 1903 te Wormerveer. Hij is getrouwd op 7 januari 1931 te Zaandam met Elske Veen. Johannes is overleden op 23 april 1998 te Utrecht en is begraven op 29 april 1998 te Bilthoven

Willebeek Lemair, J.

Broer van Saidi van Tuyll. Hij net als zijn zus een vroege mureed van de Soefi Beweging.

Witteveen, Karimbakhsh, Johannes, H.J., Professor, Murshid

Zeist 12 juni 1921 – Wassenaar 23 april 2019

Maatschappelijke carrière: Johannes Witteveen was econoom, hoogleraar, minister van financiën in de 60´er jaren, voorzitter van het IMF in de 70´er jaren.

Karimbakhsh was gehuwd met wijlen Murshida Ratan Witteveen – de Vries Feyens. Toen hijvanaf 1957  in Rotterdam woonde, is hij door Kafia Blaauw ingewijd. Hij vervulde vanaf de 50´er jaren diverse leidende posities binnen de Soefi Beweging waaronder voorzitter van The Sufi Youth Brotherhood en nationaal vertegenwoordiger. Jarenlang was hij ‘executive supervisor’ van de Internationale Soefi Beweging. In de jaren ’80, volgend op het leiderschap van Fazal Inayat-Khan,  was hij lid van de Leadershipcouncil van deze organisatie. Hij was van april 2009 tot maart 2016 co- General Representative General van de Beweging samen met Murshid Hidayat Inayat – Khan. In 2019 sticht hij, samen met Mahmood Khan Youskine, een nieuwe organisatie: Soefi Beweging 1923. Hij overleed op dinsdagavond 23 april 2019.

Boeken over Soefisme:

  • Universeel Soefisme 1995
  • The Heart of Sufism (redactie) 1999
  • Soefisme en economie 2001
  • Tot de Ene 2006
  • De magie van harmonie (autobiografie) 2012

Karimbakhsh Witteveen in de jaren ’60

Witteveen – de Vries Feyens, Ratan, Lysbet, Murshida

Den Haag 1 april 1920 – Wassenaar 25 december 2006

Echtgenote van Karimbakhsh Witteveen, centrumleidster Wassenaar. In de jaren ’80 was ze secretaris van de Leadership Council. Lange tijd was ze Moin-ul-Maham (secretaris) van de Universele Eredienst Activiteit. Ze componeerde Soefimuziek. Ze was een dochter van Fazil en Jamila, zuster van Zahir.

Witteveen – Wibaut, Anna Maria, Shanti

1895 – 1980

Dochter van Floor Wibaut (Nederlands zakenman en politicus van de SDAP, wethouder van Amsterdam van 1914 – 1927) en Mathilde Berdenis van Berlekom (1862 – 1952, politica en feministe) . Ze trouwde op 6 mei 1920 met stedenbouwkundige Willem Gerrit Witteveen (Deventer, 1 maart 1891 – Vught, 24 april 1979)  Ze was de moeder van Karimbakhsh Witteveen, Mieke Burgers – Witteveen en Anneke Witteveen. Shanti Witteveen was mureed van het eerste uur. In 1949 verhuisde ze met haar man van Rotterdam naar Joppe, Gelderland. Ze leidde daar het centrum in Deventer van 1959 tot 1977.

Op de foto links zien we Shanti Witteveen, geschilderd door haar dochter Mieke Burgers – Witteveen

Willem Gerrit Witteveen echtgenoot van Shanti Witteveen – Wibaut
en vader van Karimbakhsh Witteveen

Zoeteman, Karima

Centrumleidster Twente in de zestiger jaren. Tweede echtgenote van Fatayab Lugt.  Bezocht reeds de zomerscholen in de jaren ’30. Karima werd in 1932 door Maheboob Khan ingewijd.

Zoeteman, Khair, Ger

Zuster van Karima Zoeteman. In de jaren ’30 was ze het kindermeisje van de familie Maheboob Khan om voor Rahema en Mahmood te zorgen. Ze was in de jaren ’30 dan ook gedurende de hele zomerschool in Suresnes. Na haar huwelijk heette ze Ger Westers – Zoeteman en vertrok ze met haar man naar Nederlands Indië. In 1946 keerden ze weer terug naar Nederland.