Volledige kroniek van de Nederlandse Soefi historie: Periode van 1915 tot 2016

1917

Afbeelding: Leighton House, Holland Park Road 12,  Londen

 

 

Algemeen Handelsblad, 7 april 1917

(spelling onveranderd gelaten)

Oostersche liederen en een Nederlandsche vertolkster.

Onze Londensche berichtgever schrijft d.d. 29 Maart:

“In Leighton House, Holland Park Road; in een omgeving van kunstschatten; in een aristocratisch verblijf , waar reeds zoo meenig kunstenaar gastvrijheid vond , heeft hedenmiddag een kamer-concert plaats gehad, dat zelfs voor Londen eenig was door het eigenaardig karakter en dat voor de enkele Nederlanders, die het bijwoonden, des te merkwaardiger was, omdat de voornaamste persoon in het kwartet, dat wij te hooren kregen, een vrouwe was van onze lage landen.
Ik was genood tot een concert , waarop ten gehoore zouden worden gebracht. Oostersche liederen door Khourshed de Ravalieu, bijgestaan door Mohammed Ali Khan, Mahelbob Khan en Musuraff Khan, Oosterlingen, die zouden bespelen de ,”dilruba”, de “tabla” en de ”Sitar”.
Die uitnoodiging was natuurlijk reeds genoeg om de nieuwsgierigheid te prikkelen. Wie was deze Khourshed de Ravalieu, die mij genood had in een schrijven, in zuiver Nederlandsch gesteld, en die dus blijkbaar haar eigen naam onder dezen Oosterschen schuilnaam verborg ?
In Leighton House heeft zij het mij verteld. Haar werkelijke naam is Mevrouw Artz—Pop. Zij had muziek gestudeerd te Brussel, Berlijn, en aan het conservatorium te ‘s-Gravenhage, waar zij een eervolle vermelding en een prijs verwierf. Een paar jaar geleden naar Londen gekomen om daar concerten te geven, was zij, in aanraking gekomen met kolonisten, uit de Britsch Indische kolonie alhier en had kennis gemaakt met hun muziek en hun liederen. En deze hadden zùlk een indruk op haar gemaakt, dat zij besloot , die liederen te leeren , te trachten ze te vertolken. Zij durfde het aan, de moeilijke Indische talen te gaan bestudeeren en deed zulks onder leiding van den hier bekenden Hindoeschen hoogleraar Inayat Khan.
Deze wijdde haar in in de geheimen van de Hindoesche en Perzische talen en thans is onze landgenoote in staat de liederen in die talen te vertolken en te vertalen.  De Oostersche mannen, die haar zang op hun muziekinstrumenten begeleiden zouden, konden niet zingen – mevrouw Artz gaf hun les in den zang en zoo kon gisteren het kwartet zich voor den eersten maal doen hooren.
Het verscheen voor ons op een kleine verhooging. Daar kwam Khourshed de Ravalieu in kleurig Oosters gewaad, en zette zich op het kussen, dat op den grond voor haar gereed lag, en om haar plaatsten zich de drie Indiërs, mede in de kleurige kleedij van hun land. Achter haar Maheboob Khan, die de “Tabla”, een soort tamboerijn, bespeelde; rechts van haar de “sitar”-guitaar bespeler – Mushraff Khan; ter linkerzijde, eenigszins hooger gezeten dan de anderen, de „dilruba”-, een eigenaardig soort violoncel, rustende op zijn knieën, bespelende, Mohammed Ali Khan.
Voor de uitvoering begon, hield Prof. Inayat Khan, die ook het Oostersch costuum droeg, een korte rede, waarin hij er de aanwezigen op wees, dat de muziek en liederen van het Oosten,- die zulk een voorname plaats innemen in het godsdienstig en philosophisch leven van zijn landgenooten, hier nog te weinig bekend zijn. Hij noemde het daarom een gelukkig verschijnsel, dat thans een Europeesche vrouw die liederen zou kunnen vertolken en hoopte, dat door bekend worden daarvan in Engeland, Oost en West nog nader tot elkander zouden worden gebracht.
Het programma gaf ons in het oorspronkelijke met vertalingen, meerendeels door mevrouw Artz zelve in het Engelsch gegeven, den tekst van een twintig-tal korte liederen  de meeste er van werden door haar alléén gezongen, bij een paar begeleidden de andere drie executanten haar zang.
De geheele uitvoering was zeker hoogst aantrekkelijk. De muziek was nu eens juichend, waar het een paar krijgszangen gold; dan weder smachtend in de liefdes-zangen der Oosterlingen; meestal plechtig en aangrijpend, omdat de meeste der vertolkte liederen betroffen het godsdienstig leven en denken der Oosterlingen, terwijl de vertolking der zangeres ten volle bewees dat zij zich geheel in den gedachtengang der Perzische en Hindostan-dichters had weten in te leven. Onder hetgeen wij hoorden maakten vooral de ”Praise of the Saint”, een Tempel-zang door het geheele kwartet; het Perzische “Naat (?) to the Prophet Mahammed” en het Hindoestani ,”Kasida, to the Prophet Mahommed” wel den grootsten indruk. Het succes dat onze landgenoote bij de aanwezigen had, was bepaald groot en wanneer zij deze concerten te Londen in groote zaal zal herhalen, zal zij daarmede ongetwijfeld veel lof oogsten. Mevr. Artz vertelde mij dat het haar voornemen is na afloop van den oorlog met haar Oosterlingen deze concerten ook in haar land te komen geven. Wanneer die tijd gekomen zal zijn, verzuime niemand haar vertolking van het Oostersche lied te gaan hooren.”